English-Dutch dictionary »

supreme meaning in Dutch

EnglishDutch
supreme (dominant)
adjective
[UK: suː.ˈpriːm]
[US: sə.ˈpriːm]

oppermachtigebijvoeglijk naamwoord

opperstbijvoeglijk naamwoord

opperstebijvoeglijk naamwoord

supreme court (court of law representing the highest legal authority within a jurisdiction)
noun
[UK: suː.ˈpriːm kɔːt]
[US: sə.ˈpriːm ˈkɔːrt]

hooggerechtshofsubstantief
{n}

Supreme Leader (head of state of Iran)
noun

hoogste leidersubstantief
{m}

Supreme Soviet (Soviet parliament)
proper noun

Opperste Sovjeteigennam

supremely (to the highest degree)
adverb
[UK: suː.ˈpriːm.li]
[US: suː.ˈpriː.mə.li]

hoogstbijwoord

uiterstbijwoord