sit meaning in Dutch

English	Dutch
opposite (across from) preposition [UK: ˈɒ.pə.zɪt] [US: ˈɑː.pə.zət]	tegenoverpreposition
opposite [opposites] (contrary thing) noun [UK: ˈɒ.pə.zɪt] [US: ˈɑː.pə.zət]	tegenovergesteldesubstantief {n}
opposite (in an opposite position) adverb [UK: ˈɒ.pə.zɪt] [US: ˈɑː.pə.zət]	tegenoverbijwoord
opposite (located directly across from) adjective [UK: ˈɒ.pə.zɪt] [US: ˈɑː.pə.zət]	tegenoverliggendbijvoeglijk naamwoord
opposite (of complementary or mutually exclusive things) adjective [UK: ˈɒ.pə.zɪt] [US: ˈɑː.pə.zət]	tegengesteldbijvoeglijk naamwoord tegenovergesteldbijvoeglijk naamwoord
opposite [opposites] (opponent) noun [UK: ˈɒ.pə.zɪt] [US: ˈɑː.pə.zət]	tegenstandersubstantief {m}
opposite number [opposite numbers] (counterpart) noun	ambtgenootsubstantief {m}
opposite sex (the other gender to which one is referring) noun	andere geslachtsubstantief {n}
opposite side (side seen as an adversary) noun [UK: ˈɒ.pə.zɪt saɪd] [US: ˈɑː.pə.zət ˈsaɪd]	tegenpartijsubstantief
opposition [oppositions] (opposite or contrasting position) noun [UK: ˌɒ.pə.ˈzɪʃ.n̩] [US: ˌɑː.pə.ˈzɪʃ.n̩]	oppositiesubstantief {f}
ovipositor [ovipositors] (tubular organ for laying eggs) noun [UK: ˌəʊ.vɪ.ˈpɒ.zɪ.tə] [US: oʊ.vɪ.ˈpɑː.zɪ.tər]	legboorsubstantief {f}
parasite [parasites] (useless person who always relies on other people's work and gives nothing back) noun [UK: ˈpæ.rə.saɪt] [US: ˈpe.rə.ˌsaɪt]	parasietsubstantief {m} {f} profiteursubstantief {m}
parasitic (pertaining to a biological or symbolic parasite) adjective [UK: ˌpæ.rə.ˈsɪ.tɪk] [US: ˌpe.rə.ˈsɪ.tɪk]	parasitairbijvoeglijk naamwoord parasitischbijvoeglijk naamwoord
parasitize [parasitized, parasitizing, parasitizes] (live off a host) verb [UK: ˈpæ.rə.saɪ.taɪz] [US: ˈpæ.rʌ.sɪ.ˌtaɪz]	parasiterenwerkwoord
pay a visit (to visit) verb [UK: peɪ ə ˈvɪ.zɪt] [US: ˈpeɪ ə ˈvɪ.zət]	een bezoek brengenwerkwoord
perquisite [perquisites] (benefit beyond salary) noun [UK: ˈpɜː.kwɪ.zɪt] [US: ˈpɝː.kwə.zət]	extralegaal voordeelsubstantief {n} supplementair inkomensubstantief {n}
perquisite [perquisites] (gratuity) noun [UK: ˈpɜː.kwɪ.zɪt] [US: ˈpɝː.kwə.zət]	drinkgeldsubstantief {n} extrasubstantief {m} fooisubstantief {f}
perquisite [perquisites] (privilege) noun [UK: ˈpɜː.kwɪ.zɪt] [US: ˈpɝː.kwə.zət]	alleenrechtsubstantief {n} voorrechtsubstantief {n}
podium position noun	podiumplaatssubstantief {m} {f} podiumpositiesubstantief {f}
pole position (top qualifying position) noun	polepositiesubstantief {f} polepositionsubstantief {m}
population density (average number of people per area) noun [UK: ˌpɒ.pjʊ.ˈleɪʃ.n̩ ˈden.sɪ.ti] [US: ˌpɑː.pjə.ˈleɪʃ.n̩ ˈden.sə.ti]	bevolkingsdichtheidsubstantief {f}
porosity [porosities] (state of being porous) noun [UK: pɔː.ˈrɒ.sɪ.ti] [US: pɔːr.ˈrɒ.sɪ.ti]	poreusheidsubstantief {f} porositeitsubstantief {f}
portal site (type of website) noun	portaalsitesubstantief
posit (postulate) noun [UK: ˈpɒ.zɪt] [US: ˈpɑː.zət]	postulaatsubstantief {n}
position [positions] (place, location) noun [UK: pə.ˈzɪʃ.n̩] [US: pə.ˈzɪʃ.n̩]	positiesubstantief {f}
position [positions] (stand) noun [UK: pə.ˈzɪʃ.n̩] [US: pə.ˈzɪʃ.n̩]	stellingnamesubstantief {c}
positive [positives] (grammar: degree of comparison) noun [UK: ˈpɒ.zə.tɪv] [US: ˈpɑː.zə.tɪv]	stellende trapsubstantief {m}
positive (legal: formally laid down) adjective [UK: ˈpɒ.zə.tɪv] [US: ˈpɑː.zə.tɪv]	positiefbijvoeglijk naamwoord
positive (slang: HIV positive) adjective [UK: ˈpɒ.zə.tɪv] [US: ˈpɑː.zə.tɪv]	HIV positiefbijvoeglijk naamwoord
positive degree (that state of an adjective or adverb indicating simple quality, without comparison) noun [UK: ˈpɒ.zə.tɪv dɪ.ˈɡriː] [US: ˈpɑː.zə.tɪv dɪ.ˈɡriː]	stellende trapsubstantief

«<2 345 >↑

sit meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested