English | Dutch |
---|---|
absence seizure (term for a petit mal epileptic seizure) noun | petit malsubstantief |
absent (being away from a place) adjective [UK: ˈæb.sənt] [US: ˈæb.sənt] | absentbijvoeglijk naamwoord afwezigbijvoeglijk naamwoord wegbijvoeglijk naamwoord |
absent (inattentive) adjective [UK: ˈæb.sənt] [US: ˈæb.sənt] | dromerigbijvoeglijk naamwoord elders met zijn gedachtenbijvoeglijk naamwoord verstrooidbijvoeglijk naamwoord |
absent (not existing) adjective [UK: ˈæb.sənt] [US: ˈæb.sənt] | niet meer voorhandenbijvoeglijk naamwoord ontbrekendbijvoeglijk naamwoord tekortbijvoeglijk naamwoord |
absent (to withhold from being present) verb [UK: ˈæb.sənt] [US: ˈæb.sənt] | niet opdagenwerkwoord wegblijven vanwerkwoord zich absenterenwerkwoord |
absent (without) preposition [UK: ˈæb.sənt] [US: ˈæb.sənt] | behalvepreposition in afwezigheid vanpreposition uitgezonderdpreposition zonderpreposition |
absent verb [UK: ˈæb.sənt] [US: ˈæb.sənt] | afwezig zijnwerkwoord vertrekkenwerkwoord zich verwijderenwerkwoord |
absent-minded (absent in mind) adjective [UK: ˌæb.sənt.ˈmaɪn.dɪd] [US: ˌæb.sənt.ˈmaɪn.dɪd] | afwezigbijvoeglijk naamwoord elders met zijn gedachtenbijvoeglijk naamwoord er niet bijbijvoeglijk naamwoord verstrooidbijvoeglijk naamwoord |
absent-minded professor (fictional character) noun | verstrooide professorsubstantief |
absent-mindedness (state or quality of being preoccupied) noun [UK: ˌæb.sənt ˈmaɪn.dɪd.nəs] [US: ˌæb.sənt ˈmaɪn.dɪd.nəs] | verstrooidheidsubstantief |
absentation (act of absenting oneself) noun | aanwezigheidsverzuimsubstantief |
absentee [absentees] (person who is absent) noun [UK: ˌæb.sən.ˈtiː] [US: ˌæb.sən.ˈtiː] | afwezigesubstantief |
absentee ballot (postal vote) noun | schriftelijke stemsubstantief stemper briefsubstantief |
absentee voting (postal voting) noun | stemming per briefsubstantief |
absenteeism [absenteeisms] (state of being absent) noun [UK: ˌæb.sən.ˈtiːɪ.zəm] [US: ˌæb.sən.ˈtiː.ˌɪ.zəm] | absenteïsmesubstantief verzuimsubstantief |
abstruseness (the property of being abstruse) noun [UK: əb.ˈstruː.snəs] [US: əb.ˈstruː.snəs] | traag van begripsubstantief |
affirmative sentence (sentence that affirms) noun | bevestigende zinsubstantief |
arise [arose, arisen, arising, arises] (get up, stand up) verb [UK: ə.ˈraɪz] [US: ə.ˈraɪz] | opstaanwerkwoord |
arise [arose, arisen, arising, arises] (start to exist, originate) verb [UK: ə.ˈraɪz] [US: ə.ˈraɪz] | ontstaanwerkwoord |
arsenal [arsenals] (military establishment) noun [UK: ˈɑː.sən.l̩] [US: ˈɑːr.sən.l̩] | arsenaalsubstantief wapenmagazijnsubstantief wapenopslagplaatssubstantief |