roving meaning in Dutch

English	Dutch
roving (wandering) adjective [UK: ˈrəʊv.ɪŋ] [US: ˈroʊv.ɪŋ]	loensendbijvoeglijk naamwoord zwervendbijvoeglijk naamwoord
approve [approved, approving, approves] (to make or show to be worthy of approbation or acceptance) verb [UK: ə.ˈpruːv] [US: ə.ˈpruːv]	instemmen metwerkwoord
approve [approved, approving, approves] (to sanction officially; to ratify; to confirm; as, to approve the decision of a court-martial) verb [UK: ə.ˈpruːv] [US: ə.ˈpruːv]	goedkeurenwerkwoord
disapprove [disapproved, disapproving, disapproves] ((with of in English) to condemn; to consider wrong or inappropriate) verb [UK: ˌdɪ.sə.ˈpruːv] [US: ˌdɪ.sə.ˈpruːv]	afkeurenwerkwoord
disprove [disproved, disproven, disproving, disproves] (to refute) verb [UK: ˌdɪs.ˈpruːv] [US: ˌdɪ.ˈspruːv]	ontkrachtenwerkwoord weerleggenwerkwoord
improve [improved, improving, improves] (to become better) verb [UK: ɪm.ˈpruːv] [US: ˌɪm.ˈpruːv]	beterenwerkwoord
improve [improved, improving, improves] (to make something better) verb [UK: ɪm.ˈpruːv] [US: ˌɪm.ˈpruːv]	beter makenwerkwoord verbeterenwerkwoord
prove [proved, proven, proving, proves] (to demonstrate that something is true; to give proof for) verb [UK: pruːv] [US: ˈpruːv]	aantonenwerkwoord bewijs leverenwerkwoord bewijzenwerkwoord bewijzen leverenwerkwoord
prove [proved, proven, proving, proves] (to turn out; to manifest) verb [UK: pruːv] [US: ˈpruːv]	blijkenwerkwoord uitwijzenwerkwoord

Your history