English-Dutch dictionary »

resurrect meaning in Dutch

EnglishDutch
resurrect [resurrected, resurrecting, resurrects] (to raise from dead)
verb
[UK: ˌre.zə.ˈrekt]
[US: ˌre.zə.ˈrekt]

herrijzenwerkwoord

resurrect [resurrected, resurrecting, resurrects] (to restore to a working state)
verb
[UK: ˌre.zə.ˈrekt]
[US: ˌre.zə.ˈrekt]

herbruikenwerkwoord

hergebruikenwerkwoord

Resurrection (resurrection of Jesus)
proper noun
[UK: ˌre.zə.ˈrek.ʃn̩]
[US: ˌre.zə.ˈrek.ʃn̩]

herrijzeniseigennam
{f}

opstandingeigennam
{f}

verrijzeniseigennam
{f}

wederopstandingeigennam
{f}

resurrection (the act of arising from the dead)
noun
[UK: ˌre.zə.ˈrek.ʃn̩]
[US: ˌre.zə.ˈrek.ʃn̩]

herrijzenissubstantief
{f}

opstandingsubstantief
{f}

verrijzenissubstantief
{f}

wederopstandingsubstantief
{f}