rely meaning in Dutch

English	Dutch
rely [relied, relying, relies] (rest with confidence) verb [UK: rɪ.ˈlaɪ] [US: rə.ˈlaɪ]	rekenen opwerkwoord
barely (by a small margin) adverb [UK: ˈbeə.li] [US: ˈber.li]	amperbijwoord kuimbijwoord nauwelijksbijwoord
entirely (to the full extent) adverb [UK: ɪn.ˈtaɪə.li] [US: en.ˈtaɪər.li]	geheelbijwoord helemaalbijwoord volledigbijwoord
merely (only, just, and nothing more) adverb [UK: ˈmɪə.li] [US: ˈmɪr.li]	alleenbijwoord louterbijwoord
rarely (not occurring at a regular interval) adverb [UK: ˈreə.li] [US: ˈrer.li]	zeldenbijwoord
slowly but surely (in a slow, yet careful manner) adverb [UK: ˈsləʊ.li bʌt ˈʃʊə.li] [US: ˈsloʊ.li ˈbət ˈʃʊr.li]	langzaam maar zekerbijwoord
surely (certainly, undoubtedly) adverb [UK: ˈʃʊə.li] [US: ˈʃʊr.li]	vastbijwoord zekerbijwoord zeker wetenbijwoord
yours sincerely (polite formulaic end to letters) adjective	hoogachtendbijvoeglijk naamwoord met vriendelijke groetbijvoeglijk naamwoord

Your history