English-Dutch dictionary »

relax meaning in Dutch

EnglishDutch
relax [relaxed, relaxing, relaxes] (to become loose)
verb
[UK: rɪ.ˈlæks]
[US: rə.ˈlæks]

losser wordenwerkwoord

relax [relaxed, relaxing, relaxes] (to make something less severe or tense)
verb
[UK: rɪ.ˈlæks]
[US: rə.ˈlæks]

ontspannenwerkwoord

relax [relaxed, relaxing, relaxes] (to make something loose)
verb
[UK: rɪ.ˈlæks]
[US: rə.ˈlæks]

losmakenwerkwoord

relaxed (having an easy-going mood)
adjective
[UK: rɪ.ˈlækst]
[US: rə.ˈlækst]

kalmbijvoeglijk naamwoord

rustigbijvoeglijk naamwoord