racket meaning in Dutch

English	Dutch
racket [rackets] (fraud) noun [UK: ˈrækɪt] [US: ˈrækət]	fraudesubstantief {f}
racket [rackets] (implement) noun [UK: ˈrækɪt] [US: ˈrækət]	racketsubstantief {n}
racket [rackets] (loud noise) noun [UK: ˈrækɪt] [US: ˈrækət]	herriesubstantief {n} lawaaisubstantief {n}
rackett (double reed wind instrument) noun	ranketsubstantief {?}
angle bracket (type of bracket) noun [UK: ˈæŋ.ɡl̩ ˈbrækɪt] [US: ˈæŋ.ɡl̩ ˈbrækɪt]	hoekankersubstantief {n}
bottom bracket noun	trapassubstantief {c}
bracket [brackets] (generically any of "(", ")", "[", "]", "{", "}", "<" and ">") noun [UK: ˈbrækɪt] [US: ˈbrækɪt]	haakjesubstantief {n}
curly bracket (either of the two characters: "{" and "}") noun [UK: ˈkɜː.li ˈbrækɪt] [US: ˈkɝː.li ˈbrækɪt]	accoladesubstantief
round bracket (parenthesis, bracket) noun	parenthesesubstantief {f} rond haakjesubstantief {n} ronde haaksubstantief {m}
square bracket (symbol [ or ]) noun	blokhaaksubstantief {m} blokhaakjesubstantief {n} vierkant haakjesubstantief {n} vierkante haaksubstantief {m}
tennis racket [tennis rackets] (tennis bat) noun [UK: ˈte.nɪs ˈrækɪt] [US: ˈte.ˌnɪs ˈrækət]	tennisracketsubstantief {n}

Your history