prim meaning in Dutch

English	Dutch
prim [primmer, primmest] (prudish) adjective [UK: prɪm] [US: ˈprɪm]	preutsbijvoeglijk naamwoord
primacy (the office, rank, or character of a primate) noun [UK: ˈpraɪ.mə.si] [US: ˈpraɪ.mə.si]	primaatschapsubstantief {n}
primacy (the state or condition of being prime or first) noun [UK: ˈpraɪ.mə.si] [US: ˈpraɪ.mə.si]	voorangsubstantief {m}
primal scream (scream produced during primal therapy) noun	oerkreetsubstantief {m}
primary (that which is placed ahead of others) adjective [UK: ˈpraɪ.mə.ri] [US: ˈpraɪ.ˌme.ri]	voornaamstebijvoeglijk naamwoord
primary education (basic schooling) noun [UK: ˈpraɪ.mə.ri ˌe.dʒʊˈk.eɪʃ.n̩] [US: ˈpraɪ.ˌme.ri ˌe.dʒəˈk.eɪʃ.n̩]	basisonderwijssubstantief {n}
primary election (preliminary election to select a candidate) noun [UK: ˈpraɪ.mə.ri ɪ.ˈlek.ʃn̩] [US: ˈpraɪ.ˌme.ri ə.ˈlek.ʃn̩]	voorverkiezingsubstantief {f}
primary school [primary schools] (first formal, obligatory school) noun [UK: ˈpraɪ.mə.ri skuːl] [US: ˈpraɪ.ˌme.ri ˈskuːl]	basisschoolsubstantief {c} lagere schoolsubstantief {c}
primary sector noun	primaire sectorsubstantief {m}
primary source (original work) noun	primaire bronsubstantief {f}
primate [primates] (mammal) noun [UK: ˈpraɪ.meɪt] [US: ˈpraɪ.ˌmet]	primaatsubstantief {m}
primatologist [primatologists] (scientist whose speciality is primatology) noun	primatologesubstantief {f} primatoloogsubstantief {m}
primatology (branch of zoology) noun	primatologiesubstantief {f}
prime [primes] (algebra: prime element of a mathematical structure) noun [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	priemgetalsubstantief {n}
prime (first in excellence, quality, or value) adjective [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	bestebijvoeglijk naamwoord primabijvoeglijk naamwoord uitstekendbijvoeglijk naamwoord
prime (first in importance, degree, or rank) adjective [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	primairbijvoeglijk naamwoord
prime (first in time, order, or sequence) adjective [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	eerstebijvoeglijk naamwoord voornaamstebijvoeglijk naamwoord
prime (mathematics: having no factors except itself and unity) adjective [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	priembijvoeglijk naamwoord
prime [primes] (music: first note or tone of a musical scale) noun [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	priemsubstantief
prime [primed, priming, primes] (to apply a coat of primer paint to) verb [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	primenwerkwoord
prime factorization (factorization of a positive integer) noun [UK: praɪm] [US: ˈpraɪm]	priemfactorisatiesubstantief
prime meridian (reference line) noun [UK: praɪm mə.ˈrɪ.dɪən] [US: ˈpraɪm mə.ˈrɪ.diən]	nulmeridiaansubstantief {m}
prime minister [prime ministers] (chief member of the cabinet and head of the government) noun [UK: praɪm ˈmɪ.nɪ.stə(r)] [US: ˈpraɪm ˈmɪ.nə.stər]	eerste ministersubstantief {m} minister-presidentsubstantief {m} premiersubstantief {m}
prime number [prime numbers] (natural number) noun [UK: praɪm ˈnʌm.bə(r)] [US: ˈpraɪm ˈnʌm.br̩]	priemgetalsubstantief {n}
prime suspect (most likely suspect) noun	hoofdverdachtesubstantief {m} {f}
primer [primers] (children's book introducing basic literacy) noun [UK: ˈpraɪ.mə(r)] [US: ˈpraɪ.mər]	abc-boeksubstantief {n} abecedariumsubstantief {n} eerste leesboeksubstantief {n} leesplankjesubstantief {n}
primer [primers] noun [UK: ˈpraɪ.mə(r)] [US: ˈpraɪ.mər]	inleiding desubstantief
primogeniture (exclusive right of inheritance belonging to the eldest child) noun [UK: ˌpraɪ.məʊ.ˈdʒe.nɪ.tʃə(r)] [US: ˌpraɪmo.ʊ.ˈdʒe.nɪ.tʃər]	eerstgeboorterechtsubstantief {n}
primordial (earliest) adjective [UK: praɪ.ˈmɔː.dɪəl] [US: ˌprɪ.ˈmɔːr.diəl]	oer-bijvoeglijk naamwoord oorspronkelijkbijvoeglijk naamwoord

12 >↑

prim meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested