power meaning in Dutch

English	Dutch
power [powers] (biblical: level of angels) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	machtensubstantief
power [powers] (capability or influence) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	machtsubstantief {f}
power [powers] (electricity, electricity supply) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	elektriciteitsubstantief {f} spanningsubstantief {f} stroomsubstantief {m} toevoersubstantief {m} voedingsubstantief {m}
power [powers] (influential nation, company etc.) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	grootmachtsubstantief mogendheidsubstantief {f}
power [powers] (physical force or strength) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	krachtsubstantief {f}
power [powers] (physics: measure of the rate of doing work or transferring energy) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	vermogensubstantief
power [powers] (physics: rate to magnify an optical image) noun [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	vergrotingsubstantief {f}
power [powered, powering, powers] (to provide power for) verb [UK: ˈpaʊə(r)] [US: ˈpaʊər]	voedenwerkwoord
power-hungry (having a strong desire for power) adjective	machtsgeilbijvoeglijk naamwoord machtshongerigbijvoeglijk naamwoord
power-hungry (using or requiring a lot of electrical power) adjective	energieverslindendbijvoeglijk naamwoord
power loom (mechanized loom) noun	weefmachinesubstantief {f}
power metal (heavy metal subgenre) noun	powermetalsubstantief {m}
power of attorney (authorisation) noun	volmachtsubstantief {f}
power of attorney (document) noun	volmachtbriefsubstantief {m}
power set (set of all subsets of a set) noun	machtenverzamelingsubstantief
power station [power stations] (an industrial complex where electricity is produced) noun [UK: ˈpaʊə(r) ˈsteɪʃ.n̩] [US: ˈpaʊər ˈsteɪʃ.n̩]	energiecentralesubstantief {f} krachtcentralesubstantief {f}
power steering (System in a vehicle) noun [UK: ˈpaʊə(r) ˈstɪər.ɪŋ] [US: ˈpaʊər ˈstɪr.ɪŋ]	stuurbekrachtigingsubstantief {f}
power strip (block of electrical sockets) noun [UK: ˈpaʊə(r) strɪp] [US: ˈpaʊər ˈstrɪp]	stekkerdoossubstantief {f}
power struggle (a fight to gain dominance) noun	machtsstrijdsubstantief {m}
power supply [power supplies] (a source of power such as a generator) noun [UK: ˈpaʊə(r) sə.ˈplaɪ] [US: ˈpaʊər sə.ˈplaɪ]	stroomtoevoersubstantief {m}
power supply [power supplies] (part of apparatus) noun [UK: ˈpaʊə(r) sə.ˈplaɪ] [US: ˈpaʊər sə.ˈplaɪ]	voedingsubstantief
power vacuum (lack of political authority) noun	machtsvacuümsubstantief {n}
powerful (having or capable of exerting power, potency or influence) adjective [UK: ˈpaʊə.fəl] [US: ˈpaʊər.fəl]	machtigbijvoeglijk naamwoord
powerfully (in a powerful manner) adverb [UK: ˈpaʊə.fə.li] [US: ˈpaʊər.fli]	machtigbijwoord
powerhouse [powerhouses] (source of power) noun [UK: ˈpaʊə.haʊs] [US: ˈpaʊər.ˌhɑːws]	krachtbronsubstantief {m} {f}
powerless (lacking sufficient power or strength) adjective [UK: ˈpaʊə.lɪs] [US: ˈpaʊər.ləs]	machteloosbijvoeglijk naamwoord
powerlifting (strength sport) noun	powerliftingsubstantief {m}
powers that be (holders of power) noun	gevestigde ordesubstantief hoge herensubstantief {Pl} hogerhandsubstantief {Pl}
Axis power (member country of the World War II Axis) noun [UK: ˈæk.sɪs ˈpaʊə(r)] [US: ˈæk.səs ˈpaʊər]	Asmogendheidsubstantief {f}
candlepower [candlepowers] (former measurement of brightness of a light source) noun	normaalkaarssubstantief {f}
empower [empowered, empowering, empowers] (to give confidence and/or strength to) verb [UK: ɪm.ˈpaʊə(r)] [US: ˌɪm.ˈpaʊər]	bemoedigenwerkwoord

12 >↑

power meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested