pillar meaning in Dutch

English	Dutch
pillar [pillars] (large post, often used as supporting architecture) noun [UK: ˈpɪ.lə(r)] [US: ˈpɪ.lər]	pijlersubstantief pilaarsubstantief zuilsubstantief
pillarization (act of pillarizing) noun	verzuilingsubstantief {f}
pillarize (to divide into social pillars) verb	verzuilenwerkwoord
Pillars of Hercules (two promontories at the Strait of Gibraltar) proper noun	Zuilen van Herculeseigennam {Pl}
capillary [capillaries] (any of small blood vessels that connect arteries to veins) noun [UK: kə.ˈpɪ.lə.ri] [US: ˈkæ.pə.ˌle.ri]	capillairsubstantief {n} haarvatsubstantief {n}
caterpillar [caterpillars] (larva of a butterfly) noun [UK: ˈkæ.tə.pɪ.lə(r)] [US: ˈkæ.tə.ˌpɪ.lər]	rupssubstantief {f}
caterpillar track (continuous track in the form of steel or rubber belt) noun	rupsbandsubstantief {m}
from pillar to post (from one place to another) adverb	van het kastje naar de muurbijwoord van hot naar herbijwoord

Your history