English-Dutch dictionary »

ore meaning in Dutch

EnglishDutch
encore [encores] (brief extra performance after the main performance is complete)
noun
[UK: ˈɒŋk.ɔː(r)]
[US: ˈɑːnˌk.ɔːr]

toegiftsubstantief
{f}

endeavor [endeavored, endeavoring, endeavors] (attempt through application of effort)
verb
[UK: en.ˈde.və(r)]
[US: en.ˈde.vər]

nastrevenwerkwoord

proberenwerkwoord

zich beijverenwerkwoord

ethnoreligious (Of or pertaining to ethnicity and religion)
adjective

etnoreligieusbijvoeglijk naamwoord

explore [explored, exploring, explores] (to be enagaged exploring in any of the above senses)
verb
[UK: ɪk.ˈsplɔː(r)]
[US: ɪk.ˈsplɔːr]

exploratie doenwerkwoord

op verkenning zijnwerkwoord

explore [explored, exploring, explores] (to examine diagnostically)
verb
[UK: ɪk.ˈsplɔː(r)]
[US: ɪk.ˈsplɔːr]

diagnosticerenwerkwoord

explore [explored, exploring, explores] (to examine or investigate something systematically)
verb
[UK: ɪk.ˈsplɔː(r)]
[US: ɪk.ˈsplɔːr]

aftastenwerkwoord

bestuderenwerkwoord

explorerenwerkwoord

napluizenwerkwoord

navorsenwerkwoord

onderzoekenwerkwoord

uitpluizenwerkwoord

uitzoekenwerkwoord

explore [explored, exploring, explores] (to travel somewhere in search of discovery)
verb
[UK: ɪk.ˈsplɔː(r)]
[US: ɪk.ˈsplɔːr]

op/een ontdekkingsreis gaan naar/maken inwerkwoord

verkennenwerkwoord

explorer [explorers] (person who by expedition seeks new information)
noun
[UK: ɪk.ˈsplɔː.rə(r)]
[US: ɪk.ˈsplɔː.rər]

ontdekkersubstantief

ontdekkingsreizigersubstantief
{m}

explorer [explorers] (person who explores)
noun
[UK: ɪk.ˈsplɔː.rə(r)]
[US: ɪk.ˈsplɔː.rər]

verkennersubstantief
{m}

extempore (carried out with no preparation; impromptu)
adjective
[UK: ek.ˈstem.pə.ri]
[US: ek.ˈstem.pə.ri]

geïmproviseerdbijvoeglijk naamwoord

onvoorbereidbijvoeglijk naamwoord

extempore (Something improvised)
noun
[UK: ek.ˈstem.pə.ri]
[US: ek.ˈstem.pə.ri]

improvisatiesubstantief
{f}

extempore (without preparation; extemporaneously)
adverb
[UK: ek.ˈstem.pə.ri]
[US: ek.ˈstem.pə.ri]

à l'improvistebijwoord

onvoorbereidbijwoord

voor de vuist wegbijwoord

first and foremost (primarily; most importantly)
adverb
[UK: ˈfɜːst ənd ˈfɔː.məʊst]
[US: ˈfɝːst ænd ˈfɔːmoʊst]

op de allereerste plaatsbijwoord

floor [floored, flooring, floors] (strike down)
verb
[UK: flɔː(r)]
[US: ˈflɔːr]

vloerenwerkwoord

floorer [floorers] (someone who floors)
noun
[UK: ˈflɔː.rə]
[US: flɔː.rər]

vloerdersubstantief
{m}

Floréal ( the eighth month of French Republican Calendar)
proper noun

bloemmaandeigennam
{f}

floréaleigennam
{m}

Florence (province in Tuscany, Italy)
proper noun
[UK: ˈflɒ.rəns]
[US: ˈflɔː.rəns]

Florenceeigennam
{n}

Florentine (a native or resident of the Italian city of Florence)
noun
[UK: ˈflɔːən.ˌtin]
[US: ˈflɔː.rən.ˌtin]

Florentijnersubstantief
{m}

Florentijnsesubstantief
{f}

Florentine (of or relating to the Italian city of Florence)
adjective
[UK: ˈflɔːən.ˌtin]
[US: ˈflɔː.rən.ˌtin]

Florentijnsbijvoeglijk naamwoord

fluorescent lamp (gas-discharge lamp)
noun
[UK: flʊə.ˈresnt læmp]
[US: ˌflʊ.ˈre.sənt ˈlæmp]

spaarlampsubstantief
{f}

tl-buissubstantief
{f}

folklore (tales, legends and superstitions of a particular ethnic population)
noun
[UK: ˈfəʊ.klɔː(r)]
[US: ˈfoʊ.klɔːr]

folkloresubstantief
{f}

forbear [forbore, forborne, forbearing, forbears] (to control oneself when provoked)
verb
[UK: fɔː.ˈbeə(r)]
[US: fɔːr.ˈbeər]

zich inhoudenwerkwoord

2345