English-Dutch dictionary »

object meaning in Dutch

EnglishDutch
object [objected, objecting, objects] (disagree with something or someone)
verb
[UK: əb.ˈdʒekt]
[US: ˈɑːb.dʒekt]

bezwaar makenwerkwoord

ertegen zijnwerkwoord

protesterenwerkwoord

tegenwerpenwerkwoord

object [objects] (in grammar)
noun
[UK: əb.ˈdʒekt]
[US: ˈɑːb.dʒekt]

lijdend voorwerpsubstantief
{n}

meewerkend voorwerpsubstantief
{n}

object [objects] (thing)
noun
[UK: əb.ˈdʒekt]
[US: ˈɑːb.dʒekt]

objectsubstantief
{n}

voorwerpsubstantief
{n}

object-oriented programming (programming paradigm that uses objects to design application and computer programs)
noun

objectgeoriënteerd programmerensubstantief
{n}

objection [objections] (act of objecting)
noun
[UK: əb.ˈdʒek.ʃn̩]
[US: əb.ˈdʒek.ʃn̩]

tegenspraaksubstantief
{f}

objection [objections] (statement expressing opposition)
noun
[UK: əb.ˈdʒek.ʃn̩]
[US: əb.ˈdʒek.ʃn̩]

bezwaarsubstantief
{n}

tegenwerpingsubstantief
{f}

objectionable (offensive)
adjective
[UK: əb.ˈdʒek.ʃnəb.l̩]
[US: əb.ˈdʒek.ʃə.nəb.l̩]

aanstotelijkbijvoeglijk naamwoord

afkeurenswaardigbijvoeglijk naamwoord

bezwaarlijkbijvoeglijk naamwoord

laakbaarbijvoeglijk naamwoord

onaangenaambijvoeglijk naamwoord

objective [objectives] (goal)
noun
[UK: əb.ˈdʒek.tɪv]
[US: əb.ˈdʒek.tɪv]

doelsubstantief
{n}

doelstellingsubstantief
{f}

streefdoelsubstantief
{n}

objective [objectives] (lens)
noun
[UK: əb.ˈdʒek.tɪv]
[US: əb.ˈdʒek.tɪv]

objectiefsubstantief
{n}

objective [objectives] (material object)
noun
[UK: əb.ˈdʒek.tɪv]
[US: əb.ˈdʒek.tɪv]

objectsubstantief
{n}

objective (not influenced by emotions)
adjective
[UK: əb.ˈdʒek.tɪv]
[US: əb.ˈdʒek.tɪv]

nuchterbijvoeglijk naamwoord

objective (relating to a material object)
adjective
[UK: əb.ˈdʒek.tɪv]
[US: əb.ˈdʒek.tɪv]

objectiefbijvoeglijk naamwoord

zakelijkbijvoeglijk naamwoord

objectively (in an impartial, objective manner)
adverb
[UK: əb.ˈdʒek.tɪ.vli]
[US: abˈdʒek.tɪ.vli]

objectiefbijwoord

objectivity [objectivities] (The state of being objective)
noun
[UK: ˌɒb.dʒek.ˈtɪ.vɪ.ti]
[US: ˌɑːb.dʒek.ˈtɪ.və.ti]

objectiviteitsubstantief
{f}

zakelijkheidsubstantief
{f}

conscientious objector (someone refusing to fight in an armed conflict because of religious or moral principles)
noun
[UK: ˌkɒn.ʃɪ.ˈen.ʃəs əb.ˈdʒek.tə(r)]
[US: ˌkɑːn.ʃi.ˈen.ʃəs əb.ˈdʒek.tər]

dienstweigeraarsubstantief
{m}

gewetensbezwaardesubstantief
{m} {f}

direct object (the noun a verb is directly acting upon)
noun
[UK: dɪ.ˈrekt əb.ˈdʒekt]
[US: də.ˈrekt ˈɑːb.dʒekt]

lijdend voorwerpsubstantief
{n}

indirect object (grammatical term)
noun
[UK: ˌɪn.dɪ.ˈrekt əb.ˈdʒekt]
[US: ˌɪn.də.ˈrekt ˈɑːb.dʒekt]

meewerkend voorwerpsubstantief
{n}

New Objectivity (artistic movement)
proper noun

Nieuwe Zakelijkheideigennam
{f}

unidentified flying object (anything in the air not readily explainable)
noun
[UK: ˌʌ.naɪ.ˈden.tɪ.faɪd ˈflaɪ.ɪŋ əb.ˈdʒekt]
[US: ˌʌ.naɪ.ˈden.tə.ˌfaɪd ˈflaɪ.ɪŋ ˈɑːb.dʒekt]

UFOsubstantief
{n}