English-Dutch dictionary »

no. meaning in Dutch

EnglishDutch
note [noted, noting, notes] (to denote, designate)
verb
[UK: nəʊt]
[US: noʊt]

aanduidenwerkwoord

note [noted, noting, notes] (to notice with care)
verb
[UK: nəʊt]
[US: noʊt]

achter komenwerkwoord

constaterenwerkwoord

opmerkenwerkwoord

note [noted, noting, notes] (to record in writing)
verb
[UK: nəʊt]
[US: noʊt]

aantekenenwerkwoord

noterenwerkwoord

opschrijvenwerkwoord

notebook [notebooks] (empty book able to be used for notes)
noun
[UK: ˈnəʊt.bʊk]
[US: ˈnoʊt.bʊk]

aantekenboeksubstantief
{n}

cahiersubstantief
{n}

notitieboeksubstantief
{n}

schriftsubstantief
{n}

notepad [notepads] (bound pad of paper)
noun
[UK: ˈnəʊt.pæd]
[US: ˈnoʊt.pæd]

blocnotesubstantief

nothing [nothings] (a nobody, a person of no consequence)
noun
[UK: ˈnʌ.θɪŋ]
[US: ˈnʌ.θɪŋ]

niemendalsubstantief

nothing (not any thing)
pronoun
[UK: ˈnʌ.θɪŋ]
[US: ˈnʌ.θɪŋ]

nietspronoun

nikspronoun

nothing to write home about (not exceptional)
pronoun
[UK: ˈnʌ.θɪŋ tuː ˈraɪt həʊm ə.ˈbaʊt]
[US: ˈnʌ.θɪŋ ˈtuː ˈraɪt hoʊm ə.ˈbaʊt]

niets om over naar huis te schrijvenpronoun

notice [notices] (act of observing)
noun
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

opmerkensubstantief

notice [notices] (formal notification or warning)
noun
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

verwittigingsubstantief

notice [notices] (notification of termination of employment)
noun
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

vooropzegsubstantief

notice [notices] (prior notification)
noun
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

bescheid [bescheiden]substantief

notice [notices] (published critical review)
noun
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

kritieksubstantief

notice [noticed, noticing, notices] (to become aware of)
verb
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

bemerkenwerkwoord

notice [notices] (written or printed announcement)
noun
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

kennisgevingsubstantief

notice [noticed, noticing, notices] verb
[UK: ˈnəʊ.tɪs]
[US: ˈnoʊ.tɪs]

inzienwerkwoord

merkenwerkwoord

noticeable (capable of being seen or noticed)
adjective
[UK: ˈnəʊ.tɪ.səb.l̩]
[US: ˈnoʊ.tɪ.səb.l̩]

merkbaarbijvoeglijk naamwoord

noticeable (worthy of note; significant)
adjective
[UK: ˈnəʊ.tɪ.səb.l̩]
[US: ˈnoʊ.tɪ.səb.l̩]

opmerkelijkbijvoeglijk naamwoord

opmerkenswaardigbijvoeglijk naamwoord

notify [notified, notifying, notifies] ((transitive) to give (someone) notice of (something))
verb
[UK: ˈnəʊ.tɪ.faɪ]
[US: ˈnoʊ.tɪ.faɪ]

mededelenwerkwoord

notificerenwerkwoord

waarschuwenwerkwoord

notion [notions] (mental apprehension of whatever may be known or imagined; an idea; a conception)
noun
[UK: ˈnəʊʃ.n̩]
[US: ˈnoʊʃ.n̩]

besefsubstantief
{f}

notiesubstantief
{f}

notoriety (condition of being infamous)
noun
[UK: ˌnəʊ.tə.ˈraɪə.ti]
[US: ˌnoʊ.tə.ˈraɪə.ti]

beruchtheidsubstantief

notoriteitsubstantief

notorious (known widely and infamously)
adjective
[UK: nəʊ.ˈtɔː.rɪəs]
[US: noʊ.ˈtɔː.rɪəs]

beruchtbijvoeglijk naamwoord

beruchtebijvoeglijk naamwoord

notoirbijvoeglijk naamwoord

notwithstanding (in spite of)
preposition
[UK: ˌnɒ.twɪθ.ˈstænd.ɪŋ]
[US: ˌnɑː.ˌtwɪθ.ˈstænd.ɪŋ]

niettegenstaandepreposition

nougat (a confection of egg white, a sweetener, and (usually) nuts)
noun
[UK: ˈnuː.ɡɑː]
[US: ˈnuː.ɡɑː]

nogasubstantief
{m}

891011

Your history