English-Dutch dictionary »

neglect meaning in Dutch

EnglishDutch
neglect (act of neglecting)
noun
[UK: nɪ.ˈɡlekt]
[US: nə.ˈɡlekt]

nalatigheidsubstantief
{f}

onzorgvuldigheidsubstantief
{f}

verwaarlozingsubstantief
{f}

neglect [neglected, neglecting, neglects] (fail to care for)
verb
[UK: nɪ.ˈɡlekt]
[US: nə.ˈɡlekt]

verwaarlozenwerkwoord

neglect [neglected, neglecting, neglects] (failure due to carelessness)
verb
[UK: nɪ.ˈɡlekt]
[US: nə.ˈɡlekt]

nalatenwerkwoord

verzakenwerkwoord

neglect (habitual lack of care)
noun
[UK: nɪ.ˈɡlekt]
[US: nə.ˈɡlekt]

zorgeloosheidsubstantief

neglect [neglected, neglecting, neglects] (omit to notice; slight; disregard)
verb
[UK: nɪ.ˈɡlekt]
[US: nə.ˈɡlekt]

negerenwerkwoord

uit het oog verliezenwerkwoord

neglected (suffering from neglect)
adjective
[UK: nɪ.ˈɡlek.tɪd]
[US: nə.ˈɡlek.təd]

verwaarloosdbijvoeglijk naamwoord