nab meaning in Dutch

English	Dutch
nab [nabbed, nabbing, nabs] (to seize a criminal) verb [UK: næb] [US: ˈnæb]	oppakkenwerkwoord
Naberezhnye Chelny (city in the Republic of Tatarstan, Russia) proper noun	Naberezjnye Tsjelnyeigennam
abandonable (able to be abandoned) adjective	opgeefbaarbijvoeglijk naamwoord
abominable (hateful; detestable; loathsome) adjective [UK: ə.ˈbɒ.mɪ.nəb.l̩] [US: ə.ˈbɑː.mə.nəb.l̩]	abominabelbijvoeglijk naamwoord afschuwelijkbijvoeglijk naamwoord afstotelijkbijvoeglijk naamwoord verfoeilijkbijvoeglijk naamwoord verschrikkelijkbijvoeglijk naamwoord
abominable (very bad or inferior) adjective [UK: ə.ˈbɒ.mɪ.nəb.l̩] [US: ə.ˈbɑː.mə.nəb.l̩]	onaangenaambijvoeglijk naamwoord walgelijkbijvoeglijk naamwoord
abominable snowman (humanoid or apelike animal said to exist in the Himalayas) noun [UK: ə.ˈbɒ.mɪ.nəb.l̩ ˈsnəʊ.mæn] [US: ə.ˈbɑː.mə.nəb.l̩ ˈsnoʊ.mæn]	verschrikkelijke sneeuwmansubstantief {m} yetisubstantief {m}
abominably (in an abominable manner) adverb [UK: ə.ˈbɒ.mɪ.nə.bli] [US: ə.ˈbɒ.mɪ.nə.bli]	op afschuwelijke wijzebijwoord
amenable (willing to respond to persuasion or suggestions) adjective [UK: ə.ˈmiː.nəb.l̩] [US: ə.ˈme.nəb.l̩]	aanspreekbaarbijvoeglijk naamwoord gevoeligbijvoeglijk naamwoord toegankelijkbijvoeglijk naamwoord
Anabaptist (member of present-day church) noun [UK: ˌæ.nə.ˈbæp.təst] [US: ˌæ.nə.ˈbæp.təst]	doopsgezindesubstantief {m} {f} menistsubstantief {m}
Anabaptist (member of radical wing of Christians during Reformation) noun [UK: ˌæ.nə.ˈbæp.təst] [US: ˌæ.nə.ˈbæp.təst]	anabaptistsubstantief {m} dopersesubstantief {m} {f} wederdopersubstantief {m}
Anabaptist (relating to Anabaptism or the Anabaptists during the Protestant Reformation) adjective [UK: ˌæ.nə.ˈbæp.təst] [US: ˌæ.nə.ˈbæp.təst]	anabaptistischbijvoeglijk naamwoord dopersbijvoeglijk naamwoord
Anabaptist (relating to Anabaptism or the Anabaptists of the present-day) adjective [UK: ˌæ.nə.ˈbæp.təst] [US: ˌæ.nə.ˈbæp.təst]	doopsgezindbijvoeglijk naamwoord menistischbijvoeglijk naamwoord
anabolism (the constructive metabolism of the body) noun [UK: ˈanəbˌəʊlɪzəm] [US: ˈænəbˌoʊlɪzəm]	anabolismesubstantief {n}
Burkinabe (from Burkina Faso) adjective	Burkineesbijvoeglijk naamwoord
Burkinabe (person from Burkina Faso) noun	Burkineessubstantief {m} Burkinesesubstantief {f}
cannabis (plant) noun [UK: ˈkæ.nə.bɪs] [US: ˈkæ.nə.bəs]	cannabissubstantief {m} {f} hennepsubstantief {?}
cinnabar [cinnabars] (mineral) noun [UK: ˈsɪ.nə.ˌbɑː] [US: ˈsɪ.nə.ˌbɑːr]	vermiljoensubstantief
enable [enabled, enabling, enables] (to activate a function of an electronic or mechanical device) verb [UK: ɪ.ˈneɪb.l̩] [US: e.ˈneɪb.l̩]	activerenwerkwoord
enable [enabled, enabling, enables] (to give power, sanction or authorization to; to provide with abilities, means, opportunities) verb [UK: ɪ.ˈneɪb.l̩] [US: e.ˈneɪb.l̩]	in staat stellenwerkwoord inschakelenwerkwoord
enable [enabled, enabling, enables] (to make something possible) verb [UK: ɪ.ˈneɪb.l̩] [US: e.ˈneɪb.l̩]	mogelijk makenwerkwoord
fashionable (characteristic of or influenced by a current popular trend or style) adjective [UK: ˈfæ.ʃnəb.l̩] [US: ˈfæ.ʃə.nəb.l̩]	modieusbijvoeglijk naamwoord
governable (capable of being governed) adjective [UK: ˈɡʌ.və.nəbl] [US: ˈɡʌ.və.nəbl]	regeerbaarbijvoeglijk naamwoord
impregnable (of a fortress or other fortified place: able to withstand all attacks, see also: impenetrable; inconquerable; unvanquishable) adjective [UK: ɪm.ˈpreɡ.nəb.l̩] [US: ˌɪm.ˈpreɡ.nəb.l̩]	ondoordringbaarbijvoeglijk naamwoord
impressionable (easily influenced) adjective [UK: ɪm.ˈpre.ʃə.nəb.l̩] [US: ˌɪm.ˈpre.ʃə.nəb.l̩]	beïnvloedbaarbijvoeglijk naamwoord

12 >↑

nab meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested