my meaning in Dutch

English	Dutch
my (belonging to me) determiner [UK: maɪ] [US: ˈmaɪ]	mijndeterminer
my blood type is ... (my blood type is …) phrase	mijn bloedgroep is ...phrase
my car has broken down phrase	mijn auto heeft pannephrase
my condom broke (indicates that the condom of the speaker broke) phrase	mijn condoom ging kapotphrase
my name is (a way to identify oneself) phrase [UK: maɪ ˈneɪm ɪz] [US: ˈmaɪ ˈneɪm ˈɪz]	ik heet...phrase mijn naam is...phrase
my pleasure (a polite reaction to receiving thanks) interjection [UK: maɪ ˈple.ʒə(r)] [US: ˈmaɪ ˈple.ʒər]	graag gedaaninterjection
Myanmar (Southeast Asian country, see also: Burma) proper noun [UK: ˈmjɑːn.ˈmɑː] [US: ˈmjɑːn.ˈmɑːr]	Myanmareigennam {n}
Mycenaean (relating to Mycenae) adjective [UK: ˌmaɪ.sə.ˈniːən] [US: ˌmaɪ.sə.ˈniːən]	Myceensbijvoeglijk naamwoord
mycology [mycologies] (study of fungi) noun [UK: maɪˈk.ɒ.lə.dʒi] [US: maɪˈk.ɑː.lə.dʒi]	mycologiesubstantief {f}
mycologist [mycologists] (a person who studies, professes or practices mycology) noun [UK: maɪˈkɒləʤɪst ] [US: maɪˈkɑləʤɪst ]	mycoloogsubstantief {m}
mycorrhiza [mycorrhizas] (symbiotic relationship between the mycelium of a fungus and the roots of a plant) noun [UK: mˈaɪkərˌaɪzə] [US: mˈaɪkɔːrˌaɪzə]	zwamwortelsubstantief
mycosis [mycoses] (an infection caused by a fungus) noun [UK: maɪkˈəʊsɪs] [US: maɪkˈoʊsɪs]	schimmelinfectiesubstantief {f}
myopia [myopias] (lack of imagination, discernment or long-range perspective in thinking or planning) noun [UK: maɪ.ˈəʊ.pɪə] [US: maɪˈo.ʊ.pɪə]	kortzichtigheidsubstantief {f}
myopic (unable to see distant objects unaided) adjective [UK: maɪ.ˈɒ.pɪk] [US: maˈjɑː.pɪk]	bijziendbijvoeglijk naamwoord
myriad [myriads] (ten thousand, see also: ten thousand) noun [UK: ˈmɪ.rɪəd] [US: ˈmɪ.riəd]	myriadesubstantief {f}
myriad [myriads] (vast diversity or number) noun [UK: ˈmɪ.rɪəd] [US: ˈmɪ.riəd]	een groot aantalsubstantief
myroblyte (saint whose relics or place of burial produce or are said to have produced the Oil of Saints or the odour of sanctity) noun	myroblietsubstantief {m}
myrrh (dried sap of the myrrha tree) noun [UK: mɜː(r)] [US: ˈmɝː]	mirresubstantief {m}
myrtle (evergreen shrub) noun [UK: ˈmɜːt.l̩] [US: ˈmɝː.tl̩]	mirtesubstantief {c}
myself (me, reflexive form of me) pronoun [UK: maɪ.ˈself] [US: ˌmaɪ.ˈself]	mepronoun mezelfpronoun mijzelfpronoun
mystagogue (person who prepares an initiate) noun	mystagoogsubstantief {m}
mystery [mysteries] (something secret or unexplainable) noun [UK: ˈmɪ.stə.ri] [US: ˈmɪ.stə.ri]	mysteriesubstantief {n}
mysterious (having unknown qualities) adjective [UK: mɪ.ˈstɪə.rɪəs] [US: ˌmɪ.ˈstɪ.riəs]	raadselachtigbijvoeglijk naamwoord
mysterious (of unknown origin) adjective [UK: mɪ.ˈstɪə.rɪəs] [US: ˌmɪ.ˈstɪ.riəs]	geheimzinnigbijvoeglijk naamwoord mysterieusbijvoeglijk naamwoord
mysteriousness (the quality of being mysterious) noun [UK: mɪsˈtɪərɪəsnəs ] [US: mɪsˈtɪriəsnəs ]	raadselachtigheidsubstantief {f}
mystery guest noun	mysteryguestsubstantief
mystery shopper noun	mysteryshoppersubstantief
mystic (mysterious and strange) adjective [UK: ˈmɪ.stɪk] [US: ˈmɪ.stɪk]	duisterbijvoeglijk naamwoord enigmatischbijvoeglijk naamwoord geheimzinnigbijvoeglijk naamwoord mysterieusbijvoeglijk naamwoord raadselachtigbijvoeglijk naamwoord
mystic (of, or relating to mystics, mysticism or occult mysteries) adjective [UK: ˈmɪ.stɪk] [US: ˈmɪ.stɪk]	mystiekbijvoeglijk naamwoord
mystic (someone who practices mysticism) noun [UK: ˈmɪ.stɪk] [US: ˈmɪ.stɪk]	mysticussubstantief {m} {f}
myth [myths] (divine story) noun [UK: mɪθ] [US: ˈmɪθ]	mythesubstantief {f} {m}
mythical (existing in myth) adjective [UK: ˈmɪ.θɪk.l̩] [US: ˈmɪ.θək.l̩]	mythischbijvoeglijk naamwoord

12 >↑

my meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested