mock meaning in Dutch

English	Dutch
mock (imitation) noun [UK: mɒk] [US: ˈmɑːk]	afgietselsubstantief {n} imitatiesubstantief {f} namaaksubstantief {m}
mock (imitation, not genuine) adjective [UK: mɒk] [US: ˈmɑːk]	namaak-bijvoeglijk naamwoord
mock [mocked, mocking, mocks] (to mimic) verb [UK: mɒk] [US: ˈmɑːk]	imiterenwerkwoord nadoenwerkwoord naäpenwerkwoord
mock [mocked, mocking, mocks] (to taunt) verb [UK: mɒk] [US: ˈmɑːk]	bespottenwerkwoord spotten metwerkwoord
mockingbird [mockingbirds] (songbird of the family Mimidae) noun [UK: ˈmɒk.ɪŋ.bɜːd] [US: ˈmɑːk.ɪŋ.ˌbərd]	spotlijstersubstantief {m} {f}
hammock [hammocks] (swinging couch or bed) noun [UK: ˈhæ.mək] [US: ˈhæ.mək]	hangmatsubstantief {f}
self-mockery noun	zelfspotsubstantief {m}
smock mill (windmill with rotating cap) noun	bovenkruiersubstantief {m}
smocking (embroidery technique in which the fabric is gathered and embroidered with decorative stitches) noun [UK: ˈsmɒkɪŋ] [US: ˈsmɒkɪŋ]	smokwerksubstantief

Your history