English-Dutch dictionary »

mist meaning in Dutch

EnglishDutch
chemist [chemists] (person working in chemistry)
noun
[UK: ˈke.mɪst]
[US: ˈke.ˌmɪst]

scheikundigesubstantief
{m} {f}

chemistry [chemistries] (as modifier: relating to or using chemistry)
noun
[UK: ˈke.mɪ.stri]
[US: ˈke.mə.stri]

chemie-substantief

chemo-substantief

scheikundigsubstantief

chemistry [chemistries] (branch of natural science)
noun
[UK: ˈke.mɪ.stri]
[US: ˈke.mə.stri]

chemiesubstantief
{f}

scheikundesubstantief
{f}

economist [economists] (expert in economics)
noun
[UK: ɪˈk.ɒ.nə.mɪst]
[US: ɪˈk.ɑː.nə.məst]

econoomsubstantief
{c}

extremist (holding extreme views)
adjective
[UK: ɪk.ˈstriː.mɪst]
[US: ɪk.ˈstriː.məst]

extremistischbijvoeglijk naamwoord

geochemistry (branch of chemistry)
noun
[UK: ˌdʒioˈk.e.mə.stri]
[US: ˌdʒioˈk.e.mə.stri]

geochemiesubstantief
{f}

if I'm not mistaken phrase

als ik het goed hebphrase

als ik me niet vergisphrase

love-in-a-mist [love-in-a-mist] (Nigella damascena)
noun
[UK: ˈlʌv ɪn ə mɪst]
[US: ˈlʌv ɪn ə ˈmɪst]

juffertje-in-het-groensubstantief

optimist [optimists] (a person who expects a favourable outcome)
noun
[UK: ˈɒp.tɪ.mɪst]
[US: ˈɑːp.tə.ˌmɪst]

optimistsubstantief
{m}

optimistic (expecting a good outcome)
adjective
[UK: ˌɒp.tɪ.ˈmɪ.stɪk]
[US: ˌɑːp.tə.ˈmɪ.stɪk]

optimistischbijvoeglijk naamwoord

optimistically (in an optimistic manner)
adverb
[UK: ˌɒp.tɪ.ˈmɪ.stɪk.l̩i]
[US: ˌɑːp.tə.ˈmɪ.stɪk.ə.li]

optimistischbijwoord

organic chemistry (chemistry of carbon containing compounds)
noun
[UK: ɔː.ˈɡæ.nɪk ˈke.mɪ.stri]
[US: ɔːr.ˈɡæ.nɪk ˈke.mə.stri]

organische chemiesubstantief

pessimist [pessimists] (someone who habitually expects the worst outcome)
noun
[UK: ˈpe.sɪ.mɪst]
[US: ˈpe.sə.məst]

doemdenkersubstantief
{m}

pessimistsubstantief
{m}

zwartdenkersubstantief
{m}

radiochemistry [radiochemistries] (chemistry of radioactive substances)
noun
[UK: rˌeɪdɪəʊkˈemɪstri]
[US: rˌeɪdɪoʊkˈemɪstri]

radiochemiesubstantief
{f}

thermistor [thermistors] (resistor)
noun
[UK: θˈɜːmɪstə]
[US: θˈɜːmɪstɚ]

thermistorsubstantief
{m}

unmistakable (unique, such that it cannot be mistaken for something else)
adjective
[UK: ˌʌn.mɪ.ˈsteɪk.əb.l̩]
[US: ˌʌn.ˌmɪ.ˈsteɪk.əb.l̩]

onmiskenbaarbijvoeglijk naamwoord

12