English-Dutch dictionary »

might meaning in Dutch

EnglishDutch
might (ability)
noun
[UK: maɪt]
[US: ˈmaɪt]

vermogensubstantief

might (indicator of conditional or possible actions)
verb
[UK: maɪt]
[US: ˈmaɪt]

zou kunnenwerkwoord

might (personal power)
noun
[UK: maɪt]
[US: ˈmaɪt]

machtsubstantief
{f}

might (physical strength)
noun
[UK: maɪt]
[US: ˈmaɪt]

krachtsubstantief

mighty [mightier, mightiest] (very strong, possessing might)
adjective
[UK: ˈmaɪ.ti]
[US: ˈmaɪ.ti]

machtigbijvoeglijk naamwoord

almighty (unlimited in might)
adjective
[UK: ɔːl.ˈmaɪ.ti]
[US: ɒl.ˈmaɪ.ti]

almachtigbijvoeglijk naamwoord

pigs might fly phrase

maak dat de kat wijsphrase