English-Dutch dictionary »

merchant meaning in Dutch

EnglishDutch
merchant [merchants] (person who traffics in commodities)
noun
[UK: ˈmɜː.tʃənt]
[US: ˈmɝː.tʃənt]

koopmansubstantief
{m}

koopvrouwsubstantief
{f}

merchant marine noun

burgerlijk zeemansubstantief
{m}

koopvaarderssubstantief
{m-Pl}

koopvaardijvlootsubstantief

merchant navy (civilian naval fleet)
noun

handelsvlootsubstantief
{f} {m}