English-Dutch dictionary »

mate meaning in Dutch

EnglishDutch
exanimate (lifeless; dead)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzæ.nɪ.mɪt]
[US: ɪɡ.ˈzæ.nʌ.mɪt]

doodbijvoeglijk naamwoord

doodsbijvoeglijk naamwoord

levenloosbijvoeglijk naamwoord

levensloosbijvoeglijk naamwoord

ontzieldbijvoeglijk naamwoord

exanimate (spiritless, dispirited, disheartened, not lively)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈzæ.nɪ.mɪt]
[US: ɪɡ.ˈzæ.nʌ.mɪt]

lusteloosbijvoeglijk naamwoord

matbijvoeglijk naamwoord

first mate (nautical: officer next in rank to the captain)
noun
[UK: ˈfɜːst meɪt]
[US: ˈfɝːst ˈmeɪt]

eerste stuurmansubstantief
{m}

flatmate (a person with whom one shares a flat)
noun
[UK: ˈflæt.meɪt]
[US: ˈflæt.meɪt]

huisgenootsubstantief
{m}

fool's mate (quickest possible checkmate)
noun
[UK: ˈfuːlz meɪt]
[US: ˈfuːlz ˈmeɪt]

narrenmatsubstantief
{m}

hamate bone [hamate bones] (one of the wrist bones)
noun

haakvormig beensubstantief
{n}

housemate [housemates] (someone living in the same house)
noun
[UK: ˈhaʊsmeɪt]
[US: ˈhaʊsmeɪt]

huisgenootsubstantief
{m}

illegitimate (against the law)
adjective
[UK: ˌɪ.lɪ.ˈdʒɪ.tɪ.mət]
[US: ˌɪ.lɪ.ˈdʒɪ.tə.mət]

illegaalbijvoeglijk naamwoord

onrechtmatigbijvoeglijk naamwoord

inanimate (in grammar)
adjective
[UK: ɪn.ˈæ.nɪ.mət]
[US: ˌɪ.ˈnæ.nə.mət]

onbezieldbijvoeglijk naamwoord

inmate [inmates] (one confined to institution, such as a prison)
noun
[UK: ˈɪn.meɪt]
[US: ˈɪn.ˌmet]

gedetineerdesubstantief

gevangenesubstantief

intimate (closely acquainted; familiar)
adjective
[UK: ˈɪn.tɪ.meɪt]
[US: ˈɪn.tə.mət]

innigbijvoeglijk naamwoord

intimate (of or involved in a sexual relationship)
adjective
[UK: ˈɪn.tɪ.meɪt]
[US: ˈɪn.tə.mət]

intiembijvoeglijk naamwoord

intimate [intimated, intimating, intimates] (To suggest or disclose discreetly)
verb
[UK: ˈɪn.tɪ.meɪt]
[US: ˈɪn.tə.mət]

laten doorschemerenwerkwoord

suggererenwerkwoord

marine climate (mild climate near water)
noun

zeeklimaatsubstantief
{n}

monosodium glutamate (mono sodium salt of the amino acid, glutamic acid)
noun

mononatriumglutamaatsubstantief
{n}

ve-tsinsubstantief
{n}

optimate (member of the patrician ruling class in republican Ancient Rome)
noun

optimaatsubstantief
{m}

overestimate [overestimated, overestimating, overestimates] (to judge too highly)
verb
[UK: ˌəʊv.ər.ˈest.ɪ.meɪt]
[US: ˌoʊv.ə.ˈre.stɪ.meɪt]

overschattenwerkwoord

penultimate (next-to-last in a sequence)
adjective
[UK: pen.ˈʌl.tɪ.mət]
[US: pen.ˈʌl.tɪ.mət]

voorlaatstebijvoeglijk naamwoord

pia mater [pia maters] (innermost of the meninges)
noun
[UK: ˈpaɪə.ˈmeɪ.tə]
[US: ˈpaɪə.ˈmeɪ.tə]

Pia matersubstantief

Zacht hersenvliessubstantief

primate [primates] (mammal)
noun
[UK: ˈpraɪ.meɪt]
[US: ˈpraɪ.ˌmet]

primaatsubstantief
{m}

raw material (material in its unprocessed, natural state)
noun
[UK: rɔː mə.ˈtɪə.rɪəl]
[US: ˈrɑː mə.ˈtɪ.riəl]

grondstofsubstantief
{n}

reanimate [reanimated, reanimating, reanimates] (to animate anew)
verb
[UK: riː.ˈæ.nɪ.meɪt]
[US: riː.ˈæ.nɪ.meɪt]

reanimerenwerkwoord

roommate [roommates] (a person with whom one shares a room)
noun
[UK: ˈruː.ˌmet]
[US: ˈruː.ˌmet]

kamergenootsubstantief
{m}

roommate [roommates] (US: with whom one shares an apartment or house)
noun
[UK: ˈruː.ˌmet]
[US: ˈruː.ˌmet]

huisgenootsubstantief
{m}

scholar's mate (checkmate which occurs after the moves 1.e4 e5 2.Qh5 Nc6 3.Bc4 Nf6 4.Qxf7#)
noun
[UK: ˈskɑː.lərz meɪt]
[US: ˈskɑː.lərz ˈmeɪt]

herdersmatsubstantief
{m}

semipalmated sandpiper (Calidris pusilla)
noun

grijze strandlopersubstantief
{m}

soulmate (Someone with whom one has a special connection)
noun
[UK: sˈəʊlmeɪt]
[US: sˈoʊlmeɪt]

geestverwantsubstantief
{m}

soulmatesubstantief
{m}

zielsverwantsubstantief
{m}

stalemate [stalemates] (chess term)
noun
[UK: ˈsteɪl.meɪt]
[US: ˈsteɪl.ˌmet]

patsubstantief
{m}

1234