loom meaning in Dutch

English	Dutch
loom [looms] (impend, threaten, hang over) noun [UK: luːm] [US: ˈluːm]	dreigensubstantief opdoemensubstantief
loom [looms] (weaving frame) noun [UK: luːm] [US: ˈluːm]	weefgetouwsubstantief {n}
abloom ((postpositive) in or into bloom; in a blooming state) adverb [UK: ə.ˈbluːm] [US: ə.ˈbluːm]	in bloeibijwoord in volle bloeibijwoord
algal bloom (dense spread of algae) noun	algenbloeisubstantief {m}
bloom [blooms] (delicate, powdery coating upon certain growing or newly-gathered fruits or leaves) noun [UK: bluːm] [US: ˈbluːm]	rijpsubstantief waassubstantief {n}
blooming (opening in blossoms) adjective [UK: ˈbluːm.ɪŋ] [US: ˈbluːm.ɪŋ]	bloeiendbijvoeglijk naamwoord bloeiendebijvoeglijk naamwoord
gloom (darkness, dimness, or obscurity) noun [UK: ɡluːm] [US: ˈɡluːm]	duisternissubstantief {f}
gloomy [gloomier, gloomiest] (affected with, or expressing, gloom; melancholy) adjective [UK: ˈɡluː.mi] [US: ˈɡluː.mi]	benauwdbijvoeglijk naamwoord melancholischbijvoeglijk naamwoord
gloomy [gloomier, gloomiest] (imperfectly illuminated) adjective [UK: ˈɡluː.mi] [US: ˈɡluː.mi]	donkerbijvoeglijk naamwoord duisterbijvoeglijk naamwoord
heirloom [heirlooms] (valued possession passed down through the generations) noun [UK: ˈeə.luːm] [US: ˈer.ˌluːm]	erfstuksubstantief {n}
power loom (mechanized loom) noun	weefmachinesubstantief {f}

Your history