English-Dutch dictionary »

leaven meaning in Dutch

EnglishDutch
leaven (any agent used to make dough rise)
noun
[UK: ˈlev.n̩]
[US: ˈlev.n̩]

rijsmiddelsubstantief
{n}

unleavened (without yeast)
adjective
[UK: ˌʌn.ˈlev.n̩d]
[US: ˌʌn.ˈlev.n̩d]

ongedesemdbijvoeglijk naamwoord

ongedesemdebijvoeglijk naamwoord