know meaning in Dutch

English	Dutch
know [knew, known, knowing, knows] (have knowledge of) verb [UK: nəʊ] [US: ˈnoʊ]	wetenwerkwoord
know how to pick 'em verb	weet ze wel uit te kiezenwerkwoord
know-it-all [know-it-alls] (someone who obnoxiously claims to be knowledgeable on a subject) noun [UK: nəʊ ɪt ɔːl] [US: ˈnoʊ ˈɪt ɔːl]	betwetersubstantief {m} wijsneussubstantief {m}
know like the back of one's hand (be intimately knowledgable about) verb [UK: nəʊ ˈlaɪk ðə ˈbæk əv wʌnz hænd] [US: ˈnoʊ ˈlaɪk ðə ˈbæk əv wʌnz ˈhænd]	kennen als z'n broekzakwerkwoord
know thyself (be aware of both your strengths and limitations) phrase	ken uzelfphrase
knowledge [knowledges] (awareness, state of having been informed) noun [UK: ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈnɑː.lədʒ]	medewetensubstantief {n}
knowledge [knowledges] (fact of knowing about something; understanding, familiarity with information) noun [UK: ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈnɑː.lədʒ]	kennissubstantief wetensubstantief wetenschapsubstantief
knowledge is power phrase [UK: ˈnɒ.lɪdʒ ɪz ˈpaʊə(r)] [US: ˈnɑː.lədʒ ˈɪz ˈpaʊər]	kennis is machtphrase
knowledgeable (having knowledge, especially of a particular subject) adjective [UK: ˈnɒ.lɪ.dʒəb.l̩] [US: ˈnɑː.lə.dʒəb.l̩]	geïnformeerdbijvoeglijk naamwoord
knowledgeable (well informed) adjective [UK: ˈnɒ.lɪ.dʒəb.l̩] [US: ˈnɑː.lə.dʒəb.l̩]	goed ingelichtbijvoeglijk naamwoord
acknowledge [acknowledged, acknowledging, acknowledges] (to admit the knowledge of) verb [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ]	bekennenwerkwoord erkennenwerkwoord
acknowledge [acknowledged, acknowledging, acknowledges] (to notify receipt) verb [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ]	ontvangst bevestigen/meldenwerkwoord
acknowledge [acknowledged, acknowledging, acknowledges] (to own with gratitude) verb [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ]	erkentelijk zijnwerkwoord
acknowledgment [acknowledgments] (act of acknowledging) noun [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ.mənt] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ.mənt]	bekentenissubstantief {f} erkenningsubstantief
acknowledgment [acknowledgments] (award) noun [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ.mənt] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ.mənt]	toekenningsubstantief {f}
acknowledgment [acknowledgments] (expression of thanks) noun [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ.mənt] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ.mənt]	erkentelijkheidsubstantief {f}
acknowledgment [acknowledgments] (formal statement or document recognizing the fulfilment or execution of a legal requirement or procedure) noun [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ.mənt] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ.mənt]	bevestigingsubstantief {f}
acknowledgment [acknowledgments] (indication of a successful receipt of a transmission) noun [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ.mənt] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ.mənt]	kwitantiesubstantief {f}
acknowledgment [acknowledgments] (message informing that the originator's communication has been received and understood) noun [UK: ək.ˈnɒ.lɪdʒ.mənt] [US: æk.ˈnɑː.lɪdʒ.mənt]	ontvangstbevestigingsubstantief {f}
also known as (used to introduce an alternative name) adverb	aliasbijwoord oftewelbijwoord
as far as one knows (to the best of my knowledge) adverb	voor zo ver ik weetbijwoord
carnal knowledge (archaic term for sexual intercourse) noun [UK: ˈkɑːn.l̩ ˈnɒ.lɪdʒ] [US: ˈkɑːr.nl̩ ˈnɑː.lədʒ]	gemeenschapsubstantief {f}
common knowledge (special kind of knowledge for a group of agents) noun	gemeenschappelijke kennissubstantief {f}
do I know you (do I know you?) phrase	ken ik je ergens van?phrase ken ik je niet ergens van?phrase ken ik je?phrase ken ik jullie?phrase {Pl} ken ik u ergens van?phrase ken ik u niet ergens van?phrase ken ik u?phrase
general knowledge (wide body of information that a person acquires from education and from life) noun	algemene kennissubstantief {f}
get to know (to become acquainted with someone) verb [UK: ˈɡet tuː nəʊ ˈsʌm.bə.di] [US: ˈɡet ˈtuː ˈnoʊ ˈsʌm.ˌbɑː.di]	kennismakenwerkwoord leren kennenwerkwoord
God knows (Only known to God; only known to the gods) phrase [UK: ɡɒd nəʊz] [US: ˈɡɑːd noʊz]	Joost mag het wetenphrase

12 >↑

know meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested