English-Dutch dictionary »

inter meaning in Dutch

EnglishDutch
interpunct (punctuation mark)
noun

hoge puntsubstantief

interrex (similar interim ruler)
noun

interrexsubstantief
{m}

interrobang (the punctuation mark ‽)
noun

interrobangsubstantief

interrogate [interrogated, interrogating, interrogates] (to question or quiz)
verb
[UK: ɪn.ˈte.rə.ɡeɪt]
[US: ˌɪn.ˈte.rə.ˌɡet]

interrogerenwerkwoord

ondervragenwerkwoord

verhorenwerkwoord

interrogation [interrogations] (act of interrogating or questioning)
noun
[UK: ɪn.ˌte.rə.ˈɡeɪʃ.n̩]
[US: ˌɪn.ˌte.rə.ˈɡeɪʃ.n̩]

ondervragingsubstantief
{f}

verhoorsubstantief
{n}

interrogative [interrogatives] (a question)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv]
[US: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv]

vraagsubstantief

interrogative [interrogatives] (a word implying interrogation)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv]
[US: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv]

interrogatiefsubstantief

vraagwoordsubstantief

interrogative (asking or denoting a question)
adjective
[UK: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv]
[US: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv]

vragendbijvoeglijk naamwoord

interrogative pronoun (pronoun used in a question)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv ˈprəʊ.naʊn]
[US: ˌɪn.tə.ˈrɒ.ɡə.tɪv ˈproʊ.naʊn]

vragend voornaamwoordsubstantief
{n}

interrupt [interrupted, interrupting, interrupts] (to disturb or halt an ongoing process or action)
verb
[UK: ˌɪn.tə.ˈrʌpt]
[US: ˌɪn.tə.ˈrəpt]

afbrekenwerkwoord

onderbrekenwerkwoord

interruption (the act of interrupting, or the state of being interrupted)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈrʌp.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tə.ˈrəp.ʃn̩]

onderbrekingsubstantief
{f}

intersection [intersections] (in geometry)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈsek.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tər.ˈsek.ʃn̩]

doorsnijdingsubstantief
{f}

intersection [intersections] (in set theory)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈsek.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tər.ˈsek.ʃn̩]

doorsnedesubstantief

intersection [intersections] (junction of two or more paths, etc)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈsek.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tər.ˈsek.ʃn̩]

kruisingsubstantief
{f}

kruispuntsubstantief
{m}

intersectionality (sociological methodology)
noun

intersectionaliteitsubstantief
{f}

kruispuntdenkensubstantief
{n}

Interslavic (auxiliary Slavic language)
proper noun

Interslavischeigennam
{n}

Interslavic (between Slavs or Slavic nations)
adjective

Interslavischbijvoeglijk naamwoord

interstice [interstices] (small opening or space)
noun
[UK: ɪn.ˈtɜː.stɪs]
[US: ɪn.ˈtɝː.stɪs]

openingsubstantief
{c}

tussenruimtesubstantief
{c}

interstitial (of, relating to, or situated in an interstice)
adjective
[UK: ˌɪn.tə.ˈstɪʃ.l̩]
[US: ˌɪn.tə.ˈstɪʃ.l̩]

interstitieelbijvoeglijk naamwoord

met betrekking tot een tussenruimtebijvoeglijk naamwoord

tussenliggendbijvoeglijk naamwoord

interval [intervals] (distance in space)
noun
[UK: ˈɪn.təv.l̩]
[US: ˈɪn.tər.vl̩]

intervalsubstantief
{n}

intervene [intervened, intervening, intervenes] (to come between, or to be between, persons or things)
verb
[UK: ˌɪn.tə.ˈviːn]
[US: ˌɪn.tər.ˈviːn]

ingrijpenwerkwoord

interveniërenwerkwoord

tussenkomenwerkwoord

intervention [interventions] (act of intervening)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈven.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tər.ˈven.tʃn̩]

tussenkomstsubstantief
{f}

intervention [interventions] (medical procedure)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈven.ʃn̩]
[US: ˌɪn.tər.ˈven.tʃn̩]

ingreepsubstantief
{m}

interventionism (political practice)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈven.ʃə.nɪ.zəm]
[US: ˌɪn.tər.ˈven.tʃə.ˌnɪ.zəm]

interventionismesubstantief
{n}

interventionist adjective
[UK: ˌɪn.tə.ˈven.ʃə.nɪ.zəm]
[US: ˌɪn.tər.ˈven.ʃə.nəst]

interventionistischbijvoeglijk naamwoord

intervertebral disc [intervertebral discs] (disc between the vertebra in the spine)
noun

tussenwervelschijfsubstantief
{f}

interview [interviews] (conversation with journalist etc.)
noun
[UK: ˈɪn.tə.vjuː]
[US: ˈɪn.tər.ˌvjuː]

interviewsubstantief
{n}

vraaggespreksubstantief
{n}

2345