English-Dutch dictionary »

inn meaning in Dutch

EnglishDutch
beginning [beginnings] (act of doing that which begins anything)
noun
[UK: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ]
[US: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ]

beginsubstantief
{n}

beginning [beginnings] (that which begins or originates something)
noun
[UK: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ]
[US: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ]

aanvangsubstantief
{m}

begin [began, begun, beginning, begins] (to start, to initiate or take the first step into something)
verb
[UK: bɪ.ˈɡɪn]
[US: bɪ.ˈɡɪn]

aanvangenwerkwoord

beginnenwerkwoord

binnacle ((nautical) the wooden housing for a ship's compass)
noun
[UK: ˈbɪ.nək.l̩]
[US: ˈbɪ.nək.l̩]

kompashuisjesubstantief
{n}

bin [binned, binning, bins] (informal: dispose of in a bin or as if in a bin)
verb
[UK: bɪn]
[US: ˈbɪn]

dumpenwerkwoord

weggooienwerkwoord

breadwinner [breadwinners] (primary income-earner in a household)
noun
[UK: ˈbre.dwɪ.nə(r)]
[US: ˈbre.ˌdwɪ.nər]

broodwinnersubstantief
{m}

kostwinnersubstantief
{m}

cinnabar [cinnabars] (mineral)
noun
[UK: ˈsɪ.nə.ˌbɑː]
[US: ˈsɪ.nə.ˌbɑːr]

vermiljoensubstantief

cinnamic acid [cinnamic acids] (aromatic carboxylic acid obtained from cinnamon)
noun
[UK: sɪnˈamɪk ˈasɪd]
[US: sɪnˈæmɪk ˈæsɪd]

kaneelzuursubstantief

cinnamon [cinnamons] (Cinnamomum verum)
noun
[UK: ˈsɪ.nə.mən]
[US: ˈsɪ.nə.mən]

kaneelboomsubstantief
{m}

cinnamon (color)
adjective
[UK: ˈsɪ.nə.mən]
[US: ˈsɪ.nə.mən]

kaneelkleurigbijvoeglijk naamwoord

cinnamon [cinnamons] (colour)
noun
[UK: ˈsɪ.nə.mən]
[US: ˈsɪ.nə.mən]

kaneelkleursubstantief
{f}

cinnamon (flavor)
adjective
[UK: ˈsɪ.nə.mən]
[US: ˈsɪ.nə.mən]

kaneelachtigbijvoeglijk naamwoord

met kaneelsmaakbijvoeglijk naamwoord

cinnamon [cinnamons] (spice)
noun
[UK: ˈsɪ.nə.mən]
[US: ˈsɪ.nə.mən]

kaneelsubstantief
{n}

cinnamon-breasted tit (Melaniparus pallidiventris)
noun

bleekbuikmeessubstantief

cinnamon stick (thin piece of cinnamon bark curled up into a tube)
noun

kaneelstoksubstantief
{m}

common linnet (a common small bird (Linaria cannabina), of Europe, western Asia and north Africa)
noun

heikneutersubstantief
{m}

kneusubstantief
{f} {m}

dark-skinned (having dark skin)
adjective
[UK: dɑːk skɪnd]
[US: ˈdɑːrk ˈskɪnd]

donkerbijvoeglijk naamwoord

donkerhuidigbijvoeglijk naamwoord

dinner [dinners] (a formal meal)
noun
[UK: ˈdɪ.nə(r)]
[US: ˈdɪ.nər]

dineesubstantief
{n}

dinner [dinners] (a meal given to an animal)
noun
[UK: ˈdɪ.nə(r)]
[US: ˈdɪ.nər]

voersubstantief

dinner [dinners] (main meal of the day)
noun
[UK: ˈdɪ.nə(r)]
[US: ˈdɪ.nər]

avondetensubstantief
{n}

avondmaalsubstantief
{n}

avondmaaltijdsubstantief
{m}

etensubstantief
{n}

dinner [dinners] (midday meal)
noun
[UK: ˈdɪ.nə(r)]
[US: ˈdɪ.nər]

lunchsubstantief
{m}

middagetensubstantief
{n}

middagmaalsubstantief
{n}

middagmaaltijdsubstantief
{m}

fathead minnow [fathead minnows] (Pimephales promelas)
noun
[UK: ˈfæt.hed ˈmɪ.nəʊ]
[US: ˈfæt.hed ˈmɪno.ʊ]

Amerikaanse dikkop-elritssubstantief

Finn [Finns] (person from Finland)
noun
[UK: fɪn]
[US: ˈfɪn]

Finsubstantief
{m}

Finsesubstantief
{f}

Finnic adjective
[UK: ˈfɪ.nɪk]
[US: ˈfɪ.nɪk]

Baltisch-Finsbijvoeglijk naamwoord

Oostzeefinsbijvoeglijk naamwoord

Finnish [Finnish] (language)
noun
[UK: ˈfɪ.nɪʃ]
[US: ˈfɪ.ˌnɪʃ]

Finssubstantief
{n}

Finnish (of Finland)
adjective
[UK: ˈfɪ.nɪʃ]
[US: ˈfɪ.ˌnɪʃ]

Finsbijvoeglijk naamwoord

123