English-Dutch dictionary »

infer meaning in Dutch

EnglishDutch
infer [inferred, inferring, infers] (to introduce (something) as a reasoned conclusion; to conclude by reasoning or deduction, as from premises or evidence)
verb
[UK: ɪn.ˈfɜː(r)]
[US: ˌɪn.ˈfɝː]

concluderenwerkwoord

inference [inferences] (act or process of inferring by deduction or induction)
noun
[UK: ˈɪn.fə.rəns]
[US: ˈɪn.fə.rəns]

afgeleid gegevensubstantief

conclusiesubstantief

inferior [inferiors] noun
[UK: ɪn.ˈfɪə.rɪə(r)]
[US: ˌɪn.ˈfɪ.riər]

inferieursubstantief

inferiority (quality of being inferior)
noun
[UK: ɪn.ˌfɪə.rɪ.ˈɒ.rɪ.ti]
[US: ˌɪn.fɪ.ri.ˈɔː.rə.ti]

inferioriteitsubstantief
{f}

minderwaardigheidsubstantief
{f}

inferiority complex [inferiority complexes] (a sense of inferiority)
noun
[UK: ɪn.ˌfɪə.rɪ.ˈɒ.rɪ.ti ˈkɒm.pleks]
[US: ˌɪn.fɪ.ri.ˈɔː.rə.ti ˈkɑːm.pleks]

minderwaardigheidscomplexsubstantief

infernal (diabolical or fiendish)
adjective
[UK: ɪn.ˈfɜːn.l̩]
[US: ˌɪn.ˈfɝː.nl̩]

duivelsbijvoeglijk naamwoord

infernal (Of or relating to hell, or the world of the dead; hellish)
adjective
[UK: ɪn.ˈfɜːn.l̩]
[US: ˌɪn.ˈfɝː.nl̩]

helsbijvoeglijk naamwoord

infernaalbijvoeglijk naamwoord

inferno (large fire)
noun
[UK: ɪn.ˈfɜː.nəʊ]
[US: ˌɪn.ˈfɝːno.ʊ]

infernosubstantief
{n}

vuurzeesubstantief
{f}

infertile (not fertile)
adjective
[UK: ɪn.ˈfɜː.taɪl]
[US: ˌɪn.ˈfɝː.təl]

onvruchtbaarbijvoeglijk naamwoord

infertility [infertilities] noun
[UK: ˌɪn.fə.ˈtɪ.lɪ.ti]
[US: ˌɪn.fər.ˈtɪ.lə.ti]

onvruchtbaarheidsubstantief

statistical inference (drawing conclusions from a random sample)
noun

statistische inferentiesubstantief
{f}