ideal meaning in Dutch

English	Dutch
ideal (being optimal) adjective [UK: aɪ.ˈdɪəl] [US: aɪ.ˈdiːl]	ideaalbijvoeglijk naamwoord optimaalbijvoeglijk naamwoord
ideal (being perfect) adjective [UK: aɪ.ˈdɪəl] [US: aɪ.ˈdiːl]	perfectbijvoeglijk naamwoord volmaaktbijvoeglijk naamwoord
ideal (conceptual) adjective [UK: aɪ.ˈdɪəl] [US: aɪ.ˈdiːl]	conceptueelbijvoeglijk naamwoord ideëelbijvoeglijk naamwoord
ideal [ideals] (perfect standard of beauty, intellect etc.) noun [UK: aɪ.ˈdɪəl] [US: aɪ.ˈdiːl]	ideaalsubstantief {n} perfectiesubstantief {f} streefdoelsubstantief {n}
ideal gas (hypothetical gas) noun	ideaal gassubstantief
idealess adjective [UK: aɪˈdɪələs ] [US: aɪˈdiələs ]	ideeëloosbijvoeglijk naamwoord
idealist [idealists] (someone whose conduct stems from idealism rather than from practicality) noun [UK: aɪ.ˈdɪə.lɪst] [US: aɪ.ˈdiː.ləst]	idealistsubstantief {m}
ideality (quality or state of being ideal) noun [UK: ˌaɪ.dɪ.ˈæ.lɪ.tɪ] [US: ˌaɪ.diː.ˈæ.lɪ.tiː]	idealiteitsubstantief
idealize [idealized, idealizing, idealizes] (transitive: to regard something as ideal) verb [UK: aɪ.ˈdɪə.laɪz] [US: aɪ.ˈdiː.ˌlaɪz]	idealiserenwerkwoord

Your history