English-Dutch dictionary »

i meaning in Dutch

EnglishDutch
Ignatius (male given name)
proper noun
[UK: ɪɡ.ˈneɪ.ʃəs]
[US: ɪg.ˈneɪ.ʃəs]

Ignatiuseigennam

igneous rock (one of the major groups of rock that makes up the crust of the Earth)
noun
[UK: ˈɪɡ.nɪəs rɒk]
[US: ˈɪɡ.niəs ˈrɑːk]

stollingsgesteentesubstantief
{n}

ignite [ignited, igniting, ignites] (to set fire to, to light)
verb
[UK: ɪɡ.ˈnaɪt]
[US: ɪg.ˈnaɪt]

aanstekenwerkwoord

ontbrandenwerkwoord

ontstekenwerkwoord

ignition interlock (An alcohol-detection device)
noun

alcoholslotsubstantief
{n}

ignition key noun
[UK: ɪɡ.ˈnɪʃ.n̩ kiː]
[US: ɪg.ˈnɪʃ.n̩ ˈkiː]

contactsleutelsubstantief
{m}

ignoble (not honorable)
adjective
[UK: ɪɡ.ˈnəʊb.l̩]
[US: ɪgˈno.ʊb.l̩]

oneervolbijvoeglijk naamwoord

ignominy [ignominies] (great dishonor, shame, or humiliation)
noun
[UK: ˈɪɡ.nə.mɪ.ni]
[US: ˈɪɡno.ˌmɪ.ni]

schaamtesubstantief

ignominious (marked by shame or disgrace)
adjective
[UK: ˌɪɡ.nə.ˈmɪ.nɪəs]
[US: ˌɪɡ.nə.ˈmɪ.niəs]

schamelijkbijvoeglijk naamwoord

ignorable (that can be ignored)
adjective

negeerbarebijvoeglijk naamwoord

ignorance (condition of being uninformed or uneducated)
noun
[UK: ˈɪɡ.nə.rəns]
[US: ˈɪɡ.nə.rəns]

ignorantiesubstantief
{f}

onkundesubstantief
{f}

onwetendheidsubstantief
{f}

ignorance is bliss (Ignorance is bliss)
phrase
[UK: ˈɪɡ.nə.rəns ɪz blɪs]
[US: ˈɪɡ.nə.rəns ˈɪz ˈblɪs]

het geluk is met de onwetendenphrase

wat niet deertphrase

wat niet weetphrase

Zalig zijn de onwetendenphrase

ignorant (characterized by ignorance)
adjective
[UK: ˈɪɡ.nə.rənt]
[US: ˈɪɡ.nə.rənt]

ignorantbijvoeglijk naamwoord

onwetendbijvoeglijk naamwoord

ignore [ignored, ignoring, ignores] (to deliberately pay no attention to)
verb
[UK: ɪɡ.ˈnɔː(r)]
[US: ɪg.ˈnɔːr]

negerenwerkwoord

ignosticism (a philosophical position)
noun

ignosticismesubstantief
{m}

iguana [iguanas] (any of several members of the lizard family Iguanidae)
noun
[UK: ɪ.ˈɡwɑː.nə]
[US: aɪ.ˈɡwɑː.nə]

iguanasubstantief
{m}

leguaansubstantief
{m}

ileum [ilia] (last division of small intestine)
noun
[UK: ˈɪ.liəm]
[US: ˈɪ.liəm]

ileumsubstantief
{n}

kronkeldarmsubstantief
{m}

Iliad (ancient Greek epic poem about the Trojan War)
proper noun
[UK: i.liad]
[US: ˈɪ.liəd]

Iliaseigennam
{c}

ilium [iliums] (bone)
noun
[UK: ˈɪ.lɪəm]
[US: ˈɪ.liːəm]

darmbeensubstantief
{n}

ill [worse, worst] (having an urge to vomit)
adjective
[UK: ɪl]
[US: ˈɪl]

misselijkbijvoeglijk naamwoord

ill [worse, worst] (in poor health, suffering from a disease)
adjective
[UK: ɪl]
[US: ˈɪl]

krankbijvoeglijk naamwoord

ziekbijvoeglijk naamwoord

ziekebijvoeglijk naamwoord

illative case (case used to indicate movement into something)
noun
[UK: ɪ.ˈleɪ.tɪv keɪs]
[US: ˈɪ.lə.tɪv ˈkeɪs]

illatiefsubstantief
{m}

illativussubstantief
{m}

illegal (contrary to or forbidden by law)
adjective
[UK: ɪ.ˈliːɡ.l̩]
[US: ˌɪ.ˈliːɡ.l̩]

illegaalbijvoeglijk naamwoord

onwettigbijvoeglijk naamwoord

strafbaarbijvoeglijk naamwoord

illegal (illegal immigrant)
noun
[UK: ɪ.ˈliːɡ.l̩]
[US: ˌɪ.ˈliːɡ.l̩]

illegaalsubstantief
{m} {f}

sans-papierssubstantief
{m}

illegally (in a manner contrary to the law)
adverb
[UK: ɪ.ˈliː.ɡə.li]
[US: ˌɪ.ˈliː.ɡə.li]

llegaalbijwoord

891011