hun meaning in Dutch

English	Dutch
Hun [Huns] (member of nomadic tribe) noun [UK: hʌn] [US: ˈhən]	Hunsubstantief
hunch [hunches] (hump; protuberance) noun [UK: hʌntʃ] [US: ˈhəntʃ]	bochelsubstantief {m} bultsubstantief {m}
hunch [hunches] (idea, theory) noun [UK: hʌntʃ] [US: ˈhəntʃ]	idee [ideeën]substantief {f} ingevingsubstantief {f}
hunch [hunches] (stooped or curled posture) noun [UK: hʌntʃ] [US: ˈhəntʃ]	gekromde houdingsubstantief {f} kromme rugsubstantief {m}
hundred (cardinal number 100) numeral [UK: ˈhʌn.drəd] [US: ˈhʌn.drəd]	honderdtelwoord {f}
Hundred Years' War (conflict between France and England) proper noun [UK: ˈhʌn.drəd ˈjiəz wɔː(r)] [US: ˈhʌn.drəd ˈjɪr̩z ˈwɔːr]	Honderdjarige Oorlogeigennam {m}
hang [hung, hung, hanging, hangs] (computing: to cause (a program or computer) to stop responding) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	laten vastlopenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (computing: to stop responding) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	vastlopenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (informal: to loiter) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	rondhangenwerkwoord uithangenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (to apply (wallpaper or drywall to a wall)) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	behangenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (to be executed using gallows) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	opgehangen wordenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (to be or remain suspended) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	hangenwerkwoord ophangenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (to decorate (something) with hanging objects) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	volhangenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (to float as if suspended) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	zwevenwerkwoord
hang [hung, hung, hanging, hangs] (to hold or bear in a suspended or inclined manner or position) verb [UK: hæŋ] [US: ˈhæŋ]	laten hangenwerkwoord
hung over (suffering from a hangover) adjective	brakbijvoeglijk naamwoord
Hungarian (of, from, or pertaining to Hungary) adjective [UK: ˌhʌŋ.ˈɡeə.rɪən] [US: həŋ.ˈɡe.riən]	Hongaarsbijvoeglijk naamwoord Hongaarsebijvoeglijk naamwoord
Hungarian [Hungarians] (person from Hungary) noun [UK: ˌhʌŋ.ˈɡeə.rɪən] [US: həŋ.ˈɡe.riən]	Hongaarsubstantief {m} Hongaarsesubstantief {f}
Hungarian [Hungarians] (the language) noun [UK: ˌhʌŋ.ˈɡeə.rɪən] [US: həŋ.ˈɡe.riən]	Hongaarssubstantief {n}
Hungarian notation noun [UK: ˌhʌŋ.ˈɡeə.rɪən nəʊ.ˈteɪʃ.n̩] [US: həŋ.ˈɡe.riən noʊ.ˈteɪʃ.n̩]	hongaarse notatiesubstantief
Hungarian People's Republic (anticapitalist country) proper noun [UK: ˌhʌŋ.ˈɡeə.rɪən ˈpiːp.l̩z rɪ.ˈpʌ.blɪk] [US: həŋ.ˈɡe.riən ˈpiːp.l̩z ri.ˈpʌ.blək]	Volksrepubliek Hongarijeeigennam {f}
Hungary (the country) proper noun [UK: ˈhʌŋ.ɡr̩i] [US: hʌŋ.ɡr̩i]	Hongarijeeigennam {n}
hunger [hungered, hungering, hungers] (desire) verb [UK: ˈhʌŋ.ɡə(r)] [US: ˈhʌŋ.ɡər]	verlangenwerkwoord
hunger [hungered, hungering, hungers] (need food) verb [UK: ˈhʌŋ.ɡə(r)] [US: ˈhʌŋ.ɡər]	honger hebbenwerkwoord hongerenwerkwoord
hunger (need for food) noun [UK: ˈhʌŋ.ɡə(r)] [US: ˈhʌŋ.ɡər]	hongersubstantief {m} treksubstantief {m}
hunger is a good sauce (being hungry makes one less concerned about the taste of one's food) phrase	honger is de beste sausphrase
hunger strike (a fast undertaken as a means of protest) noun [UK: ˈhʌŋ.ɡə(r) straɪk] [US: ˈhʌŋ.ɡər ˈstraɪk]	hongerstakingsubstantief {f}
hungover (suffering from a hangover) adjective [UK: hʌŋɡˈəʊvə] [US: hʌŋɡˈoʊvɚ]	brakbijvoeglijk naamwoord
hungry [hungrier, hungriest] (affected by hunger; desirous of food) adjective [UK: ˈhʌŋ.ɡri] [US: ˈhʌŋ.ɡri]	hongerigbijvoeglijk naamwoord
hungry [hungrier, hungriest] (eager, having a desire for something) adjective [UK: ˈhʌŋ.ɡri] [US: ˈhʌŋ.ɡri]	begerigbijvoeglijk naamwoord hongerendbijvoeglijk naamwoord

12 >↑

hun meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested