English | Dutch |
---|---|
hug [hugs] (affectionate embrace) noun [UK: hʌɡ] [US: ˈhəɡ] | knuffelsubstantief knuffelensubstantief |
hug [hugged, hugging, hugs] (to embrace) verb [UK: hʌɡ] [US: ˈhəɡ] | knuffelenwerkwoord omarmenwerkwoord |
huge [huger, hugest] (very large) adjective [UK: hjuːdʒ] [US: ˈhjuːdʒ] | enormbijvoeglijk naamwoord gigantischbijvoeglijk naamwoord reusachtigbijvoeglijk naamwoord |
huggable (capable of, or suitable for, being hugged) adjective [UK: ˈhʌgəbl ] [US: ˈhʌgəbl ] | knuffelbaarbijvoeglijk naamwoord |
Huguenot [Huguenots] (member of the Protestant Reformed Church of France during the 16th and 17th century) noun [UK: ˈhjuː.ɡə.nəʊ] [US: ˈhjuː.ɡəno.ʊ] | hugenootsubstantief hugenotesubstantief |
meshugge (crazy, mad, senseless, insane) adjective | mesjoggebijvoeglijk naamwoord mesjokkebijvoeglijk naamwoord |
thug [thugs] (someone who treats others violently or roughly) noun [UK: θʌɡ] [US: ˈθəɡ] | schoeliesubstantief schurksubstantief |