English-Dutch dictionary »

here meaning in Dutch

EnglishDutch
whereafter (translation)
adverb
[UK: weərˈaftə]
[US: werˈæftɚ]

waarnabijwoord

whereas (but in contrast; whilst on the contrary…)
conjunction
[UK: weər.ˈæz]
[US: hwer.ˈæz]

hoewelvoegwoord

ofschoonvoegwoord

terwijlvoegwoord

whereas (clause)
noun
[UK: weər.ˈæz]
[US: hwer.ˈæz]

terwijlsubstantief

vermitssubstantief

whereas (it being the case that…)
conjunction
[UK: weər.ˈæz]
[US: hwer.ˈæz]

aangezienvoegwoord

vermitsvoegwoord

waarbijvoegwoord

whereat (at which, or toward which)
conjunction
[UK: ˌweə.ˈræt]
[US: ˌweə.ˈræt]

waaraanvoegwoord

whereby (by which)
adverb
[UK: ˌweə.ˈbaɪ]
[US: wer.ˈbaɪ]

waarbijbijwoord

wherefore (because of which)
conjunction
[UK: ˈweə.fɔː(r)]
[US: ˈweə.fɔːr]

waaromvoegwoord

waarvoorvoegwoord

wherefrom (from which)
adverb
[UK: wˈeəfrɒm]
[US: wˈerfrɑːm]

waarvandaanbijwoord

whereinto (translation)
adverb
[UK: weərˈɪntəʊ]
[US: werˈɪntoʊ]

waarheenbijwoord

whereof (of what; of which; of whom)
conjunction
[UK: ˌweə.ˈrɒv]
[US: ˌweə.ˈrɒv]

waarvanvoegwoord

whereon (translation)
adverb
[UK: ˌweə.ˈrɒn]
[US: ˈwe.rɑːn]

waaropbijwoord

whereto adverb
[UK: ˌweə.ˈtuː]
[US: ˌweə.ˈtuː]

waartoebijwoord

whereunder (translation)
adverb
[UK: wˈeərʌndə]
[US: wˈerʌndɚ]

waaronderbijwoord

whereupon (after which)
conjunction
[UK: ˌweə.rʌ.ˈpɒn]
[US: ˈwe.rə.ˈpɑːn]

waaropvoegwoord

whereupon (in consequence of which)
conjunction
[UK: ˌweə.rʌ.ˈpɒn]
[US: ˈwe.rə.ˈpɑːn]

waardoorvoegwoord

waarnavoegwoord

wherever (emphatic form of "where")
adverb
[UK: ˌweə.ˈre.və(r)]
[US: we.ˈre.vər]

waar tochbijwoord

wherever (in any place, anywhere)
conjunction
[UK: ˌweə.ˈre.və(r)]
[US: we.ˈre.vər]

waarvoegwoord

waar ookvoegwoord

wherewith (with which)
adverb
[UK: ˌweə.ˈwɪð]
[US: ˈwer.wɪθ]

waarmeebijwoord

wherewithal (in what way; how)
adverb
[UK: ˈweə.wɪ.ðɔːl]
[US: ˈwer.wə.ˌðɒl]

waarmedebijwoord

wherewithal (the ability and means to accomplish some task)
noun
[UK: ˈweə.wɪ.ðɔːl]
[US: ˈwer.wə.ˌðɒl]

middelensubstantief

wither [withered, withering, withers] ((intransitive) shrivel, droop, dry up)
verb
[UK: ˈwɪ.ðə(r)]
[US: ˈwɪ.ðər]

verschrompelenwerkwoord

567