English-Dutch dictionary »

fuel meaning in Dutch

EnglishDutch
fuel [fuels] (substance consumed to provide energy)
noun
[UK: ˈfjuːəl]
[US: ˈfjuːəl]

brandstofsubstantief
{m} {f}

fuel [fuelled, fuelling, fuels] (to provide with fuel)
verb
[UK: ˈfjuːəl]
[US: ˈfjuːəl]

tankenwerkwoord

fuel cell (electrochemical device)
noun
[UK: ˈfjuːəl sel]
[US: ˈfjuːəl ˈsel]

brandstofcelsubstantief
{m} {f}

add fuel to the fire (worsen a conflict)
verb
[UK: æd ˈfjuːəl tuː ðə ˈfaɪə(r)]
[US: ˈæd ˈfjuːəl ˈtuː ðə ˈfaɪər]

olie op het vuur gooienwerkwoord

opstokenwerkwoord

fossil fuel [fossil fuels] (fuel)
noun
[UK: ˈfɒs.l̩ ˈfjuːəl]
[US: ˈfɑːs.l̩ ˈfjuːəl]

fossiele brandstofsubstantief
{f}

jet fuel (type of fuel)
noun

vliegtuigbrandstofsubstantief
{m} {f}