even meaning in Dutch

English	Dutch
even (arithmetic: divisible by two) adjective [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	evenbijvoeglijk naamwoord paar; rondbijvoeglijk naamwoord
even (emphasising comparative) adverb [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	nogbijwoord
even (Evening of the day) noun [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	avondstondsubstantief {m}
even (flat and level) adjective [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	gelijkbijvoeglijk naamwoord gelijkebijvoeglijk naamwoord vlakbijvoeglijk naamwoord vlakkebijvoeglijk naamwoord
even (implying extreme example) adverb [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	eensbijwoord zelfsbijwoord
Even (language) proper noun [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	eveenseigennam
even [evened, evening, evens] (to make even) verb [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	evenenwerkwoord gelijkmakenwerkwoord platmakenwerkwoord
even (without great variation) adjective [UK: ˈiːv.n̩] [US: ˈiːv.n̩]	gelijkmatigbijvoeglijk naamwoord gelijkmatigebijvoeglijk naamwoord
even so (in spite of the preceding remark or facts) adverb [UK: ˈiːv.n̩ ˈsəʊ] [US: ˈiːv.n̩ ˈsoʊ]	desondanksbijwoord tochbijwoord zelfs danbijwoord
even though (although) conjunction [UK: ˈiːv.n̩ ðəʊ] [US: ˈiːv.n̩ ˈðoʊ]	hoewelvoegwoord ondanks datvoegwoord ook alvoegwoord
evening [evenings] (time of day between dusk and night) noun [UK: ˈiːv.n̩.ɪŋ] [US: ˈiːv.n̩.ɪŋ]	avondsubstantief
evening dress (elegant dress worn by women) noun [UK: ˈiːv.n̩.ɪŋ dres] [US: ˈiːv.n̩.ɪŋ ˈdres]	avondjaponsubstantief avondjurksubstantief
evening star (Oenothera biennis) noun [UK: ˈiːv.n̩.ɪŋ stɑː(r)] [US: ˈiːv.n̩.ɪŋ ˈstɑːr]	leliën-van-een-nachtsubstantief {Pl} middelste teunisbloemsubstantief {f} nachtkaarssubstantief {f} nachtkeerssubstantief {f} nachtpitjessubstantief {Pl} vierentwintiguursbloemsubstantief {f}
evening star (planet Venus seen in the evening) noun [UK: ˈiːv.n̩.ɪŋ stɑː(r)] [US: ˈiːv.n̩.ɪŋ ˈstɑːr]	avondstersubstantief {f}
event [events] (occurrence) noun [UK: ɪ.ˈvent] [US: ɪ.ˈvent]	evenementsubstantief {n} gebeurtenissubstantief {f}
event horizon (gravitational sphere within which light cannot escape) noun [UK: ɪ.ˈvent hə.ˈraɪz.n̩] [US: ɪ.ˈvent hə.ˈraɪz.n̩]	waarnemingshorizonsubstantief
eventual adjective [UK: ɪ.ˈven.tʃʊəl] [US: ə.ˈven.tʃuːəl]	uiteindelijkbijvoeglijk naamwoord
eventually (in the end) adverb [UK: ɪ.ˈven.tʃʊə.li] [US: ɪ.ˈven.tʃə.wə.li]	uiteindelijkbijwoord
break-even point (The point where total costs equal total sales revenue) noun [UK: breɪk ˈiːv.n̩ pɔɪnt] [US: ˈbreɪk ˈiːv.n̩ ˈpɔɪnt]	rentabiliteitsdrempelsubstantief {m}
current events (news items) noun [UK: ˈkʌ.rənt ɪ.ˈvents] [US: ˈkɜː.rənt ɪ.ˈvents]	actualiteitensubstantief
eighty-seven (87) numeral [UK: ˈeɪ.ti ˈsev.n̩] [US: ˈeɪ.ti ˈsev.n̩]	zevenentachtigtelwoord

12 >↑

even meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested