English | Dutch |
---|---|
elate [elated, elating, elates] (to lift up, raise, elevate) verb [UK: ɪ.ˈleɪt] [US: ə.ˈleɪt] | oplatenwerkwoord |
elate [elated, elating, elates] (to make joyful or proud) verb [UK: ɪ.ˈleɪt] [US: ə.ˈleɪt] | aanvurenwerkwoord verrukkenwerkwoord |
elated (extremely happy and excited) adjective [UK: ɪ.ˈleɪ.tɪd] [US: ə.ˈleɪ.təd] | uitgelatenbijvoeglijk naamwoord |
belated (later in relation to the proper time) adjective [UK: bɪ.ˈleɪ.tɪd] [US: bə.ˈleɪ.təd] | laattijdigbijvoeglijk naamwoord verlaatbijvoeglijk naamwoord |
correlate [correlated, correlating, correlates] (intransitive: to be related by a correlation) verb [UK: ˈkɒ.rə.leɪt] [US: ˈkɔː.rə.ˌlet] | correlerenwerkwoord in wederkerige betrekking staanwerkwoord |
prelate [prelates] (clergyman) noun [UK: ˈpre.lət] [US: ˈpre.lət] | kerkvorstsubstantief prelaatsubstantief |
relate [related, relating, relates] (to tell in a descriptive manner) verb [UK: rɪ.ˈleɪt] [US: rə.ˈleɪt] | vertellenwerkwoord |
relate [related, relating, relates] verb [UK: rɪ.ˈleɪt] [US: rə.ˈleɪt] | relaterenwerkwoord |
related (being a relative of) adjective [UK: rɪ.ˈleɪ.tɪd] [US: rə.ˈleɪ.təd] | verwantbijvoeglijk naamwoord |
related (narrated; told) adjective [UK: rɪ.ˈleɪ.tɪd] [US: rə.ˈleɪ.təd] | verteldbijvoeglijk naamwoord |
related (standing in relation or connection) adjective [UK: rɪ.ˈleɪ.tɪd] [US: rə.ˈleɪ.təd] | gerelateerdbijvoeglijk naamwoord |