efficient meaning in Dutch

English	Dutch
efficient (making good use of resources) adjective [UK: ɪ.ˈfɪʃnt] [US: ə.ˈfɪ.ʃənt]	efficiëntbijvoeglijk naamwoord
efficiently (in an efficient manner) adverb [UK: ɪ.ˈfɪʃnt.li] [US: ə.ˈfɪ.ʃənt.li]	op een efficiënte manierbijwoord
absorption coefficient [absorption coefficients] (measure of absorption) noun [UK: əb.ˈzɔːp.ʃn̩ ˌkəʊɪ.ˈfɪʃnt] [US: əb.ˈzɔːrp.ʃn̩ ˌkoʊɪ.ˈfɪʃnt]	absorptiecoëfficiëntsubstantief {m}
coefficient [coefficients] (algebraic constant) noun [UK: ˌkəʊɪ.ˈfɪʃnt] [US: ˌkoʊɪ.ˈfɪʃnt]	coëfficiëntsubstantief {m}
coefficient (cooperating) adjective [UK: ˌkəʊɪ.ˈfɪʃnt] [US: ˌkoʊɪ.ˈfɪʃnt]	behulpzaambijvoeglijk naamwoord
coefficient of friction (ratio) noun [UK: ˌkəʊɪ.ˈfɪʃnt əv ˈfrɪk.ʃn̩] [US: ˌkoʊɪ.ˈfɪʃnt əv ˈfrɪk.ʃn̩]	wrijvingscoëfficiëntsubstantief {m}
correlation coefficient (any of the several measures) noun	correlatiecoëfficiëntsubstantief {m}

Your history