English-Dutch dictionary »

deafen meaning in Dutch

EnglishDutch
deafen [deafened, deafening, deafens] (to make deaf)
verb
[UK: ˈdef.n̩]
[US: ˈdef.n̩]

doof makenwerkwoord

verdovenwerkwoord

deafen [deafened, deafening, deafens] (to make soundproof)
verb
[UK: ˈdef.n̩]
[US: ˈdef.n̩]

geluiddicht makenwerkwoord