cuss meaning in Dutch

English	Dutch
cuss (to use cursing) verb [UK: kʌs] [US: ˈkəs]	vervloekenwerkwoord
concuss [concussed, concussing, concusses] (injure the brain) verb [UK: kənˈkʌs] [US: kənˈkʌs]	door elkaar schuddenwerkwoord een hersenschudding veroorzakenwerkwoord
concussion [concussions] (injury) noun [UK: kənˈk.ʌʃ.n̩] [US: kənˈk.əʃ.n̩]	hersenschuddingsubstantief {m}
discuss [discussed, discussing, discusses] (to converse or debate concerning a particular topic) verb [UK: dɪ.ˈskʌs] [US: ˌdɪ.ˈskəs]	bediscussiërenwerkwoord bepratenwerkwoord besprekenwerkwoord debatterenwerkwoord discussiërenwerkwoord overleggenwerkwoord
discussion [discussions] (conversation or debate) noun [UK: dɪ.ˈskʌʃ.n̩] [US: ˌdɪ.ˈskəʃ.n̩]	besprekingsubstantief {f} discussiesubstantief {f}
focus [focussed, focussing, focusses] (intransitive: to concentrate one's attention) verb [UK: ˈfəʊkəs] [US: ˈfoʊkəs]	focussenwerkwoord zich concentrerenwerkwoord zich focussenwerkwoord
percussion cap (metal cap on muzzleloading firearms) noun [UK: pəˈk.ʌʃ.n̩ kæp] [US: pərˈk.əʃ.n̩ ˈkæp]	slaghoedjesubstantief
percussion instrument (type of instrument) noun [UK: pəˈk.ʌʃ.n̩ ˈɪn.strʊ.mənt] [US: pərˈk.əʃ.n̩ ˈɪn.strə.mənt]	slaginstrumentsubstantief {n}

Your history