cold meaning in Dutch

English	Dutch
cold [colds] (illness) noun [UK: kəʊld] [US: koʊld]	verkoudheidsubstantief {f}
cold [colds] (low temperature) noun [UK: kəʊld] [US: koʊld]	kousubstantief {f} koudesubstantief {f}
cold abscess [cold abscesses] (chronic abscess) noun [UK: kəʊld ˈæb.ses] [US: koʊld ˈæb.ˌses]	koud abcessubstantief {n}
cold-blooded (lacking emotion or compunction) adjective [UK: kəʊld ˈblʌ.dɪd] [US: koʊld ˈblʌ.dɪd]	kilbijvoeglijk naamwoord koudbloedigbijvoeglijk naamwoord
cold chain noun	koelketensubstantief {f} koudeketensubstantief {f}
cold day in Hell (an event that will never happen) noun [UK: kəʊld deɪ ɪn hel] [US: koʊld ˈdeɪ ɪn ˈhel]	met Sint Juttemis; als Pasen en Pinksteren op één dag vallensubstantief
cold fish (heartless individual) noun	koude kikkersubstantief
cold front (leading edge of an advancing mass of cold air) noun [UK: kəʊld frʌnt] [US: koʊld ˈfrənt]	koufrontsubstantief {n}
cold fusion (hypothetical form of nuclear fusion) noun	koude kernfusiesubstantief {f}
cold snap noun [UK: kəʊld snæp] [US: koʊld ˈsnæp]	koudegolfsubstantief {c}
cold sore [cold sores] (small bump on the lips) noun [UK: kəʊld sɔː(r)] [US: koʊld ˈsɔːr]	koortslipsubstantief
cold turkey (abruptly) adverb [UK: kəʊld ˈtɜːk.i] [US: koʊld ˈtɝːk.i]	ineensbijwoord
cold turkey (sudden and complete withdrawal) noun [UK: kəʊld ˈtɜːk.i] [US: koʊld ˈtɝːk.i]	abrupte ontwenningsubstantief
cold turkey (symptoms of withdrawal) noun [UK: kəʊld ˈtɜːk.i] [US: koʊld ˈtɝːk.i]	ontwenningsverschijnselensubstantief
cold war (a period of hostile relations) noun [UK: kəʊld wɔː(r)] [US: koʊld ˈwɔːr]	koude oorlogsubstantief {m}
Cold War (period of hostility short of open war between the Soviet Bloc and the Western powers, 1945–1991) proper noun [UK: kəʊld wɔː(r)] [US: koʊld ˈwɔːr]	Koude Oorlogeigennam {m}
cold wave noun [UK: kəʊld weɪv] [US: koʊld ˈweɪv]	koudegolfsubstantief {m}
cold weapon (weapon that does not use explosives or fire) noun	koud wapensubstantief {n}
catch a cold (contract a cold) verb [UK: kætʃ ə kəʊld] [US: ˈkætʃ ə koʊld]	kou vattenwerkwoord verkouden wordenwerkwoord
common cold [common colds] (mild infection) noun [UK: ˈkɒ.mən kəʊld] [US: ˈkɑː.mən koʊld]	verkoudheidsubstantief {f}
freezing cold (extreme and unpleasant cold) noun	vrieskousubstantief {f}
freezing cold (extremely and unpleasantly cold) adjective	ijskoudbijvoeglijk naamwoord
get cold feet (to develop cold feet (nervousness about going through with something)) verb [UK: ˈɡet kəʊld fiːt] [US: ˈɡet koʊld ˈfiːt]	plankenkoorts hebbenwerkwoord watervrees hebbenwerkwoord
give someone the cold shoulder (snub) verb	iemand links laten liggenwerkwoord
I have a cold phrase	ik ben verkoudenphrase
I'm cold phrase [UK: aɪm kəʊld] [US: ˈaɪm koʊld]	ik ben koudphrase ik heb het koudphrase
ice-cold (as cold as ice) adjective [UK: ˈaɪsˈk.əʊld] [US: koʊld]	ijskoudbijvoeglijk naamwoord
in cold blood (in a ruthless and unfeeling manner) preposition [UK: ɪn kəʊld blʌd] [US: ɪn koʊld ˈbləd]	in koelen bloedepreposition koudbloedigpreposition
in the cold light of day (viewed calmly and dispassionately after allowing emotions to cool) preposition	in alle rustpreposition
it's cold outside (it's cold outside (weather)) phrase	buiten is het koudphrase
revenge is a dish best served cold (revenge is best or most satisfying when delayed) phrase	mijn wraak zal zoet zijnphrase
scold [scolds] (person who scolds, particularly a woman) noun [UK: skəʊld] [US: skoʊld]	helleveegsubstantief krengsubstantief

12 >↑

cold meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested