English-Dutch dictionary »

co- meaning in Dutch

EnglishDutch
co- (together, mutually, jointly)
adjective
[UK: kəʊ]
[US: koʊ]

mede-bijvoeglijk naamwoord

co-cathedral (someone who owns something together with one or more other people)
noun

cokathedraalsubstantief
{f}

co-counselling (form of self-help counselling)
noun

cocounselensubstantief

co-ed (dated: young woman who attends college)
noun
[UK: ˈkəʊ ed]
[US: ˈkoʊ ed]

studentesubstantief
{f}

co-ed adjective
[UK: ˈkəʊ ed]
[US: ˈkoʊ ed]

gemengdbijvoeglijk naamwoord

co-opt [co-opted, co-opting, co-opts] (To commandeer, appropriate or take over.)
verb
[UK: kəʊ ˈɒpt]
[US: koʊ ˈɒpt]

toe-eigenenwerkwoord

coach (instruct)
adverb
[UK: kəʊtʃ]
[US: koʊtʃ]

opleidenbijwoord

coach [coaches] (long-distance bus)
noun
[UK: kəʊtʃ]
[US: koʊtʃ]

reisbussubstantief
{m}

snelbussubstantief
{m}

touringcarsubstantief
{c}

coach (sports: train)
adverb
[UK: kəʊtʃ]
[US: koʊtʃ]

coachenbijwoord

trainenbijwoord

coach [coaches] (trainer)
noun
[UK: kəʊtʃ]
[US: koʊtʃ]

coachsubstantief
{m}

trainersubstantief
{m}

trainstersubstantief
{f}

coach [coaches] (wheeled vehicle drawn by horse power, see also: carriage)
noun
[UK: kəʊtʃ]
[US: koʊtʃ]

koetssubstantief
{c}

coach driver [coach drivers] (driver of a horse-drawn coach)
noun
[UK: kəʊtʃ ˈdraɪ.və(r)]
[US: koʊtʃ ˈdraɪ.vər]

koetsiersubstantief
{m}

coachwork (body of a motor vehicle)
noun
[UK: ˈkəʊt.ʃwɜːk]
[US: ˈkoʊt.ʃwɝːk]

carrosseriesubstantief
{f}

coagulate [coagulated, coagulating, coagulates] (become congealed)
verb
[UK: kəʊ.ˈæ.ɡjʊ.leɪt]
[US: koʊ.ˈæ.ɡjʊ.leɪt]

coagulerenwerkwoord

stollenwerkwoord

coagulate (mass formed by means of coagulation)
noun
[UK: kəʊ.ˈæ.ɡjʊ.leɪt]
[US: koʊ.ˈæ.ɡjʊ.leɪt]

coagulaatsubstantief

coagulation [coagulations] (process of forming clots from blood)
noun
[UK: kəʊ.ˌæ.ɡjʊ.ˈleɪʃ.n̩]
[US: koʊ.ˌæ.ɡjʊ.ˈleɪʃ.n̩]

bloedstollingsubstantief
{f}

coagulatiesubstantief
{f}

stollingsubstantief
{f}

coal [coals] (uncountable: carbon rock)
noun
[UK: kəʊl]
[US: koʊl]

koolsubstantief
{f}

steenkoolsubstantief
{f}

coal gas (poisonous gas)
noun
[UK: kəʊl ɡæs]
[US: koʊl ˈɡæs]

kolengassubstantief
{n}

lichtgassubstantief
{n}

steenkolengassubstantief
{n}

coal mine [coal mines] (a mine from which coal is mined)
noun
[UK: kəʊl maɪn]
[US: koʊl ˈmaɪn]

kolenmijnsubstantief
{c}

coal tit [coal tits] noun
[UK: kəʊl tɪt]
[US: koʊl ˈtɪt]

zwarte meessubstantief

coalesce [coalesced, coalescing, coalesces] (to form from different elements)
verb
[UK: ˌkəʊə.ˈles]
[US: ˌkoʊə.ˈles]

doen samensmeltenwerkwoord

doen versmeltenwerkwoord

coalesce [coalesced, coalescing, coalesces] (to join into a single mass)
verb
[UK: ˌkəʊə.ˈles]
[US: ˌkoʊə.ˈles]

samensmeltenwerkwoord

versmeltenwerkwoord

coalescence (act of coalescing)
noun
[UK: ˌkəʊə.ˈle.səns]
[US: ˌkoʊə.ˈle.səns]

samengroeiensubstantief

coalition [coalitions] (group of organizations)
noun
[UK: ˌkəʊə.ˈlɪʃ.n̩]
[US: ˌkoʊə.ˈlɪʃ.n̩]

coalitiesubstantief
{f}

coaming (on a boat, the vertical side of the hatch)
noun
[UK: ˈkəʊm.ɪŋ]
[US: ˈkoʊm.ɪŋ]

luikhoofdsubstantief

zetboordsubstantief

coarse [coarser, coarsest] (of inferior quality)
adjective
[UK: kɔːs]
[US: ˈkɔːrs]

grofbijvoeglijk naamwoord

12