English-Dutch dictionary »

cast meaning in Dutch

EnglishDutch
broadcast [broadcasted, broadcasted, broadcasting, broadcasts] (to transmit a message or signal through radio waves or electronic means)
verb
[UK: ˈbrɔːdk.ɑːst]
[US: ˈbrɒdˌkæst]

uitzendenwerkwoord

broadcast [broadcasts] (transmission of a radio or television programme)
noun
[UK: ˈbrɔːdk.ɑːst]
[US: ˈbrɒdˌkæst]

transmissiesubstantief

uitzendensubstantief
{n}

uitzendingsubstantief
{n}

broadcaster [broadcasters] (organization or station that engages in the activity of such broadcasting)
noun
[UK: ˈbrɔːdk.ɑː.stə(r)]
[US: ˈbrɒdˌk.æ.stər]

omroepsubstantief
{m}

zendersubstantief
{m}

build castles in the air (to have any desire, idea, or plan unlikely to be realized)
verb
[UK: bɪld ˈkɑːs.l̩z ɪn ðə eə(r)]
[US: ˈbɪld ˈkæs.l̩z ɪn ðə ˈer]

luchtkastelen bouwenwerkwoord

carry coals to Newcastle (do something unneeded or redundant)
verb

uilen naar Athene dragenwerkwoord

water naar de zee dragenwerkwoord

downcast (feeling despondent)
adjective
[UK: ˈdaʊnk.ɑːst]
[US: ˈdaʊnˌkæst]

moedeloosbijvoeglijk naamwoord

neergeslagenbijvoeglijk naamwoord

forecast [forecasted, forecasting, forecasts] (estimate future conditions)
verb
[UK: ˈfɔːk.ɑːst]
[US: ˈfɔːrˌkæst]

voorspellenwerkwoord

forecast (estimation of future condition)
noun
[UK: ˈfɔːk.ɑːst]
[US: ˈfɔːrˌkæst]

schattingsubstantief
{f}

voorspellingsubstantief
{f}

forecast noun
[UK: ˈfɔːk.ɑːst]
[US: ˈfɔːrˌkæst]

weersvoorspellingsubstantief
{f}

forecastle [forecastles] (nautical: raised part of the upper deck at bow)
noun
[UK: ˈfəʊk.sl̩]
[US: ˈfoʊk.sl̩]

voorkasteelsubstantief
{n}

let him who is without sin cast the first stone (only those who are faultless have the right to pass judgment on others)
phrase

de eerste steen maar gooienphrase

laat hij die zelf nooit zondigtphrase

Newcastle disease (disease of poultry)
noun

ziekte van Newcastlesubstantief
{f}

newscast (broadcast of news)
noun
[UK: ˈnjuːzk.ɑːst]
[US: ˈnuːzˌkæst]

journaalsubstantief
{n}

nieuwsbulletinsubstantief
{n}

nieuwsuitzendingsubstantief
{f}

outcast [outcasts] (someone excluded from a society or system, a pariah, a leper)
noun
[UK: ˈaʊtk.ɑːst]
[US: ˈaʊtˌkæst]

buitenbeentjesubstantief
{n}

uitgestotenesubstantief
{m} {f}

verschoppelingsubstantief
{m}

verstotelingsubstantief
{m}

overcast (covered with clouds; overshadowed; darkened)
adjective
[UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst]
[US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst]

betrokkenbijvoeglijk naamwoord

bewolktbijvoeglijk naamwoord

overcast (in a state of depression; gloomy; melancholy)
adjective
[UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst]
[US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst]

neerslachtigbijvoeglijk naamwoord

overcast [overcasted, overcasted, overcasting, overcasts] (to be or become cloudy)
verb
[UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst]
[US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst]

bewolkt zijnwerkwoord

overcast [overcasted, overcasted, overcasting, overcasts] (to cover with cloud; to overshadow; to darken)
verb
[UK: ˌəʊv.əˈk.ɑːst]
[US: ˌoʊv.ə.ˈk.ɑːst]

bewolkenwerkwoord

verduisterenwerkwoord

podcast (a programme produced on a regular basis, delivered over the Internet in a compressed digital format and designed for playback on computers or portable devices, such as a mobile phone)
noun
[UK: ˈpɔdˌkæst]
[US: ˈpɔdˌkæst]

podcastsubstantief
{m}

sandcastle (a sculpture made of sand and resembling a miniature castle)
noun
[UK: ˈsændk.ɑːs.l̩]
[US: ˈsændk.æs.l̩]

zandkasteelsubstantief
{n}

sarcastic (Containing sarcasm)
adjective
[UK: sɑːˈk.æ.stɪk]
[US: sarˈkæ.stɪk]

sarcastischbijvoeglijk naamwoord

the die is cast (conclusive action has been taken, so events will proceed in an irreversible manner)
phrase
[UK: ðə daɪ ɪz kɑːst]
[US: ðə ˈdaɪ ˈɪz ˈkæst]

de teerling is geworpenphrase

weather forecast (prediction of future weather)
noun
[UK: ˈwe.ðə(r) ˈfɔːk.ɑːst]
[US: ˈwe.ðər ˈfɔːrˌkæst]

weersverwachtingsubstantief
{f}

weersvoorspellingsubstantief
{f}

123