English-Dutch dictionary »

bosom meaning in Dutch

EnglishDutch
bosom [bosoms] (chest, breast)
noun
[UK: ˈbʊ.zəm]
[US: ˈbʊ.zəm]

boezemsubstantief
{m}

bosom friend (very close friend)
noun
[UK: ˈbʊ.zəm ˈfrend]
[US: ˈbʊ.zəm ˈfrend]

boezemvriendsubstantief
{m}

boezemvriendinsubstantief
{f}

getrouwesubstantief
{m} {f}

nourish a viper in one's bosom (to do kind deeds rewarded with harm)
verb

een adder aan zijn borst koesterenwerkwoord

ribosome [ribosomes] (organelle)
noun
[UK: rˈiːbəʊsˌəʊm]
[US: rˈiːboʊsˌoʊm]

ribosoomsubstantief
{n}

unbosom [unbosomed, unbosoming, unbosoms] (to tell about one's troubles)
verb
[UK: ʌn.ˈbʊ.zəm]
[US: ʌn.ˈbʊ.zəm]

ontboezemenwerkwoord