beg meaning in Dutch

English	Dutch
beg [begged, begging, begs] (to plead with someone for help) verb [UK: beɡ] [US: ˈbeɡ]	smekenwerkwoord
beg [begged, begging, begs] (to request the help of someone, often in the form of money) verb [UK: beɡ] [US: ˈbeɡ]	bedelenwerkwoord
begin [began, begun, beginning, begins] (to start, to initiate or take the first step into something) verb [UK: bɪ.ˈɡɪn] [US: bɪ.ˈɡɪn]	aanvangenwerkwoord beginnenwerkwoord
beget [begot, begotten, begetting, begets] (cause, produce) verb [UK: bɪ.ˈɡet] [US: bɪ.ˈɡet]	veroorzakenwerkwoord
beget [begot, begotten, begetting, begets] (procreate) verb [UK: bɪ.ˈɡet] [US: bɪ.ˈɡet]	verwekkenwerkwoord voortbrengenwerkwoord
begetter (a procreator) noun [UK: bɪ.ˈɡe.tə(r)] [US: bɪ.ˈɡe.tər]	verwekkersubstantief {m}
beggar [beggars] (person suffering poverty) noun [UK: ˈbe.ɡə(r)] [US: ˈbe.ɡər]	armoedzaaiersubstantief {m} havelozesubstantief {m}
beggar [beggars] (person who begs) noun [UK: ˈbe.ɡə(r)] [US: ˈbe.ɡər]	bedelaarsubstantief {m} bedelaarstersubstantief {f} bedelaressubstantief {f}
beggar [beggared, beggaring, beggars] (to make a beggar of someone) verb [UK: ˈbe.ɡə(r)] [US: ˈbe.ɡər]	aan de bedelstaf brengenwerkwoord ruïnerenwerkwoord
beggars can't be choosers (when resources are limited, one must accept even substandard gifts) phrase [UK: ˈbe.ɡərz kɑːnt bi ˈtʃuː.zə(r)z] [US: ˈbe.ɡərz ˈkænt bi ˈtʃuː.zərz]	men mag een gegeven paard niet in de bek zienphrase
beggary (The fact or action of begging) noun [UK: ˈbe.ɡə.ri] [US: ˈbe.ɡə.ri]	bedelarijsubstantief {c}
beginner [beginners] (someone who just recently started) noun [UK: bɪ.ˈɡɪn.ə(r)] [US: bɪ.ˈɡɪn.ər]	beginnelingsubstantief {m} beginnelingesubstantief {f} beginnersubstantief {m}
beginner [beginners] (someone who sets something in motion) noun [UK: bɪ.ˈɡɪn.ə(r)] [US: bɪ.ˈɡɪn.ər]	startersubstantief
beginner's luck (good luck enjoyed during a first attempt) noun	beginnersgeluksubstantief {n}
beginning [beginnings] (act of doing that which begins anything) noun [UK: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ] [US: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ]	beginsubstantief {n}
beginning [beginnings] (that which begins or originates something) noun [UK: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ] [US: bɪ.ˈɡɪn.ɪŋ]	aanvangsubstantief {m}
begird (bind with a band or girdle) verb [UK: bɪ.ˈɡɜːd] [US: bɪ.ˈɡɜːrd]	omringenwerkwoord omsingelenwerkwoord
begonia [begonias] (plants of the genus Begonia) noun [UK: bɪ.ˈɡəʊ.niə] [US: bɪˈɡo.ʊ.njə]	begoniasubstantief {f}
begrudge [begrudged, begrudging, begrudges] (be envious or covetous) verb [UK: bɪ.ˈɡrʌdʒ] [US: bɪ.ˈɡrʌdʒ]	benijdenwerkwoord
beguile [beguiled, beguiling, beguiles] (to charm, delight, or captivate) verb [UK: bɪ.ˈɡaɪl] [US: bɪ.ˈɡaɪl]	verrukkenwerkwoord vervoerenwerkwoord
beguile [beguiled, beguiling, beguiles] (to deceive or delude (using guile)) verb [UK: bɪ.ˈɡaɪl] [US: bɪ.ˈɡaɪl]	bedriegenwerkwoord misleidenwerkwoord
beguiling (that beguiles) adjective [UK: bɪ.ˈɡaɪl.ɪŋ] [US: bɪ.ˈɡaɪl.ɪŋ]	verleidelijkbijvoeglijk naamwoord
beguinage (walled community of Beguines) noun	begijnhofsubstantief
beguine (music) noun [UK: bɪɡwˈaɪn] [US: bɪɡwˈaɪn]	beguinesubstantief
Beguine noun [UK: bɪɡwˈaɪn] [US: bɪɡwˈaɪn]	begijnsubstantief
a journey of a thousand miles begins with a single step phrase [UK: ə ˈdʒɜː.ni əv ə ˈθaʊz.n̩d maɪlz bɪ.ˈɡɪnz wɪð ə ˈsɪŋ.ɡl̩ step] [US: ə ˈdʒɝː.ni əv ə ˈθaʊz.n̩d ˈmaɪlz bɪ.ˈɡɪnz wɪθ ə ˈsɪŋ.ɡl̩ ˈstep]	een reis van duizend mijlen begint met een enkele stapphrase
Bandar Seri Begawan (capital of Brunei) proper noun	Bandar Seri Begawaneigennam {n}
well begun is half done (much depends on the beginning of an endeavour) phrase	een goed begin is het halve werkphrase

↑

beg meaning in Dutch

Your history

Online dictionaries

Might be interested