English-Dutch dictionary »

ares meaning in Dutch

EnglishDutch
Ares (the god of war, son of Zeus and Hera)
proper noun
[UK: ɑːz]
[US: ˈɑːrz]

Areseigennam
{m}

Antares (star)
proper noun
[UK: æn.ˈte.riz]
[US: æn.ˈte.riz]

Antareseigennam

bare [barer, barest] (having no decoration)
adjective
[UK: beə(r)]
[US: ˈber]

kaalbijvoeglijk naamwoord

bare [barer, barest] (naked, uncovered)
adjective
[UK: beə(r)]
[US: ˈber]

blootbijvoeglijk naamwoord

Bucharest (the capital of Romania)
proper noun
[UK: ˈbjuːk.ə.ˌrest]
[US: ˈbjuːk.ə.ˌrest]

Boekaresteigennam
{n}

Bucharestian (of, from, or pertaining to Bucharest)
adjective

Boekaresterbijvoeglijk naamwoord

Boekarestsbijvoeglijk naamwoord

Bucharestian (someone from Bucharest)
noun

Boekarestersubstantief
{m}

Boekarestsesubstantief
{f}

care [cares] (close attention, concern or responsibility)
noun
[UK: keə(r)]
[US: ˈker]

zorgsubstantief

care [cared, caring, cares] (to be concerned about)
verb
[UK: keə(r)]
[US: ˈker]

gevenwerkwoord

caress [caressed, caressing, caresses] (touch or kiss lovingly)
verb
[UK: kə.ˈres]
[US: kə.ˈres]

liefkozenwerkwoord

clear [clearer, clearest] (bright, not obscured)
adjective
[UK: klɪə(r)]
[US: ˈklɪr]

helderbijvoeglijk naamwoord

clear [clearer, clearest] (free of ambiguity or doubt)
adjective
[UK: klɪə(r)]
[US: ˈklɪr]

duidelijkbijvoeglijk naamwoord

clear [clearer, clearest] (free of guilt or suspicion)
adjective
[UK: klɪə(r)]
[US: ˈklɪr]

zuiverbijvoeglijk naamwoord

clear [clearer, clearest] (free of obstacles)
adjective
[UK: klɪə(r)]
[US: ˈklɪr]

vrijbijvoeglijk naamwoord

clear [clearer, clearest] (transparent in colour)
adjective
[UK: klɪə(r)]
[US: ˈklɪr]

doorschijnendbijvoeglijk naamwoord

doorzichtigbijvoeglijk naamwoord

klaarbijvoeglijk naamwoord

clear [clearer, clearest] (without clouds)
adjective
[UK: klɪə(r)]
[US: ˈklɪr]

onbewolktbijvoeglijk naamwoord

wolkenloosbijvoeglijk naamwoord

compare [compared, comparing, compares] (to assess the similarities between two things or between one thing and another)
verb
[UK: kəm.ˈpeə(r)]
[US: kəm.ˈper]

vergelijkenwerkwoord

compare [compared, comparing, compares] (to be similar)
verb
[UK: kəm.ˈpeə(r)]
[US: kəm.ˈper]

overeenstemmenwerkwoord

dare [dares] (a challenge)
noun
[UK: deə(r)]
[US: ˈder]

uitdagingsubstantief
{f}

dare [dared, daring, dares] (to brave or face up to)
verb
[UK: deə(r)]
[US: ˈder]

riskerenwerkwoord

dare [dared, daring, dares] (to defy or challenge)
verb
[UK: deə(r)]
[US: ˈder]

tartenwerkwoord

uitdagenwerkwoord

dare [dared, daring, dares] (to have courage)
verb
[UK: deə(r)]
[US: ˈder]

durvenwerkwoord

wagenwerkwoord

dear [dearer, dearest] (a formal way to start (often after my) addressing somebody one likes or regards kindly)
adjective
[UK: dɪə(r)]
[US: ˈdɪr]

waardebijvoeglijk naamwoord

dear [dearer, dearest] (an informal way of addressing the recipient in a letter's opening line)
adjective
[UK: dɪə(r)]
[US: ˈdɪr]

lievebijvoeglijk naamwoord

dear [dearer, dearest] (formal way of addressing)
adjective
[UK: dɪə(r)]
[US: ˈdɪr]

bestebijvoeglijk naamwoord

geachtebijvoeglijk naamwoord

hooggeachtebijvoeglijk naamwoord

dear [dearer, dearest] (loved; lovable)
adjective
[UK: dɪə(r)]
[US: ˈdɪr]

bemindbijvoeglijk naamwoord

beminnelijkbijvoeglijk naamwoord

geliefdbijvoeglijk naamwoord

kostbaarbijvoeglijk naamwoord

liefbijvoeglijk naamwoord

dear [dearer, dearest] (loving, affectionate, heartfelt)
adjective
[UK: dɪə(r)]
[US: ˈdɪr]

innigbijvoeglijk naamwoord

12

Your history