English-Dutch dictionary »

aba meaning in Dutch

EnglishDutch
abash [abashed, abashing, abashes] (to make ashamed, to embarrass)
verb
[UK: ə.ˈbæʃ]
[US: ə.ˈbæʃ]

van zijn stuk brengenwerkwoord

abashed (embarrassed)
adjective
[UK: ə.ˈbæʃt]
[US: ə.ˈbæʃt]

beschaamdbijvoeglijk naamwoord

beteuterdbijvoeglijk naamwoord

in verlegenheidbijvoeglijk naamwoord

op zijn neus kijkendbijvoeglijk naamwoord

verlegenbijvoeglijk naamwoord

abashment (the state of being abashed; confusion from shame)
noun
[UK: ə.ˈbæ.ʃmənt]
[US: ə.ˈbæ.ʃmənt]

moeilijk parketsubstantief
{f}

verlegenheidsubstantief
{f}

abasia (incapacity to walk)
noun

abasiesubstantief
{m}

abasic (of, pertaining to or caused by abasia)
adjective

door abasiebijvoeglijk naamwoord

met abasiebijvoeglijk naamwoord

abask (basking)
adverb

zich koesterendbijwoord

abat-vent (chimney cap)
noun

schoorsteenkapsubstantief
{m}

abat-vent (louvres)
noun

windschermsubstantief
{n}

abat-vent (sloping roof)
noun

afdaksubstantief
{n}

abat-voix noun

klankbordsubstantief
{n}

abatable (Capable of being abated)
adjective
[UK: əˈbeɪtəbl ]
[US: əˈbeɪtəbl ]

vatbaar voor prijsverlagingbijvoeglijk naamwoord

abatacept (medicine)
noun

abataceptsubstantief

abate [abated, abating, abates] ((obsolete) to bring down (someone) mentally or physically)
verb
[UK: ə.ˈbeɪt]
[US: ə.ˈbeɪt]

humiliërenwerkwoord

neerslaanwerkwoord

vernederenwerkwoord

abate [abated, abating, abates] ((obsolete) to omit or remove (a part from a whole), see also: deduct; subtract)
verb
[UK: ə.ˈbeɪt]
[US: ə.ˈbeɪt]

aftrekkenwerkwoord

overslaanwerkwoord

weglatenwerkwoord

abate [abated, abating, abates] (to give no consideration to (something); to treat as an exception)
verb
[UK: ə.ˈbeɪt]
[US: ə.ˈbeɪt]

uitsluitenwerkwoord

abate [abated, abating, abates] (to lessen (something) in force or intensity, see also: moderate)
verb
[UK: ə.ˈbeɪt]
[US: ə.ˈbeɪt]

afnemenwerkwoord

bedarenwerkwoord

luwenwerkwoord

verminderenwerkwoord

verzwakkenwerkwoord

abate [abated, abating, abates] verb
[UK: ə.ˈbeɪt]
[US: ə.ˈbeɪt]

reducerenwerkwoord

verlichtenwerkwoord

verliezen; verlagenwerkwoord

abatement [abatements] (the act of abating or the state of being abated)
noun
[UK: ə.ˈbeɪt.mənt]
[US: ə.ˈbeɪt.mənt]

afnamesubstantief

afslagsubstantief

inkrimpingsubstantief

kortingsubstantief

verminderingsubstantief

verzachtingsubstantief

abatis (means of defense)
noun
[UK: 'æb.ˌə.ˌtis]
[US: 'æ.bə.ˌtis]

prikkeldraadversperringsubstantief
{m}

1234