Engels-Nederlands woordenboek »

well betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
Wellington boots (waterproof rubber boot)
noun
[UK: ˈwe.lɪŋ.tən buːts]
[US: ˈwe.lɪŋ.tən ˈbuːts]

bottensubstantief

laarzensubstantief

rubberlaarzensubstantief

all's well that ends well (A happy ending makes up for everything that has gone before...)
phrase
[UK: ˈɒlz wel ðæt endz wel]
[US: ˈɒlz ˈwel ˈðæt ˈendz ˈwel]

al goedphrase

eind goedphrase

as well (in addition, also)
adverb
[UK: əz wel]
[US: ˈæz ˈwel]

ookbijwoord

as well (to the same effect)
adverb
[UK: əz wel]
[US: ˈæz ˈwel]

net zo goedbijwoord

as well as (and in addition)
conjunction
[UK: əz wel əz]
[US: ˈæz ˈwel ˈæz]

alsmedevoegwoord

evenalsvoegwoord

as well as (in addition to)
preposition
[UK: əz wel əz]
[US: ˈæz ˈwel ˈæz]

naastpreposition

disembowel [disembowelled, disembowelling, disembowels] (to take or let out the bowels)
verb
[UK: ˌdɪ.sɪm.ˈbaʊəl]
[US: ˌdɪ.sɪm.ˈbaʊəl]

ontdarmenwerkwoord

ontweidenwerkwoord

dwell [dwelt, dwelt, dwelling, dwells] (live, reside)
verb
[UK: dwel]
[US: ˈdwel]

rondhangenwerkwoord

verblijvenwerkwoord

dwelling [dwellings] (house or place in which a person lives)
noun
[UK: ˈdwel.ɪŋ]
[US: ˈdwel.ɪŋ]

woningsubstantief

woonstsubstantief
{f}

farewell [farewells] (a wish of happiness at parting)
noun
[UK: ˌfeə.ˈwel]
[US: ˌfeˈr.wel]

vaarwelsubstantief
{n}

farewell [farewells] (an act of departure)
noun
[UK: ˌfeə.ˈwel]
[US: ˌfeˈr.wel]

afscheidsubstantief
{n}

farewell (bid farewell)
verb
[UK: ˌfeə.ˈwel]
[US: ˌfeˈr.wel]

afscheid nemenwerkwoord

farewell (Goodbye, see also: goodbye)
interjection
[UK: ˌfeə.ˈwel]
[US: ˌfeˈr.wel]

vaarwelinterjection

farewell (parting, valedictory, final)
adjective
[UK: ˌfeə.ˈwel]
[US: ˌfeˈr.wel]

vaarwelbijvoeglijk naamwoord

footwell (space for the feet in a vehicle)
noun

voetenruimtesubstantief
{f}

get well soon (expressing hope that someone recovers soon)
phrase

veel beterschapphrase

word snel beterphrase

gravity well noun

zwaartekrachtputsubstantief
{m}

inkwell (container for ink)
noun
[UK: ˈɪŋ.kwel]
[US: ˈɪŋ.kwel]

inktpotsubstantief
{m}

oh well (expression of mild disappointment or resignation)
interjection

ach jainterjection

oil well [oil wells] (hole drilled into the earth from which petroleum is pumped)
noun
[UK: ɔɪl wel]
[US: ˌɔɪl ˈwel]

oliebronsubstantief
{f}

Orwellian (of or relating to Orwell, especially his dystopian novels)
adjective
[UK: ˌɔˈrwe.liən]
[US: ˌɔˈrwe.liən]

Orwelliaansbijvoeglijk naamwoord

orwelliaansbijvoeglijk naamwoord

speedwell [speedwells] (plant)
noun
[UK: ˈspiː.dwel]
[US: ˈspiː.dwel]

ereprijssubstantief

stairwell [stairwells] (a shaft in a multi-story building enclosing a stairway or staircase)
noun
[UK: ˈsteə.wel]
[US: ˈsteˌr.wel]

trappenhuissubstantief
{n}

swell (excellent, see also: excellent)
adjective
[UK: swel]
[US: ˈswel]

geweldigbijvoeglijk naamwoord

mietersbijvoeglijk naamwoord

swell [swelled, swollen, swelling, swells] (intransitive: to become bigger, especially due to being engorged)
verb
[UK: swel]
[US: ˈswel]

aanzwellenwerkwoord

opzwellenwerkwoord

zwellenwerkwoord

swell [swells] (series of waves, lasting after the wind has ceased)
noun
[UK: swel]
[US: ˈswel]

deiningsubstantief
{f}

unwell (not well)
adjective
[UK: ʌn.ˈwel]
[US: ʌn.ˈwel]

onwelbijvoeglijk naamwoord

12