Engels-Nederlands woordenboek »

wee betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
street sweeper (machine used to sweep streets)
noun
[UK: striːt ˈswiː.pə(r)]
[US: ˈstriːt ˈswiː.pər]

veegmachinesubstantief
{f}

street sweeper (person employed to sweep streets, etc.)
noun
[UK: striːt ˈswiː.pə(r)]
[US: ˈstriːt ˈswiː.pər]

straatvegersubstantief

sugar-sweet (sweet like sugar)
adjective

suikerzoetbijvoeglijk naamwoord

sweep [sweeps] (single action of sweeping)
noun
[UK: swiːp]
[US: ˈswiːp]

veegsubstantief
{f}

sweep [swept, swept, sweeping, sweeps] (to clean using a broom or brush)
verb
[UK: swiːp]
[US: ˈswiːp]

vegenwerkwoord

sweep [swept, swept, sweeping, sweeps] (to search methodically)
verb
[UK: swiːp]
[US: ˈswiːp]

doorzoekenwerkwoord

sweep something under the rug (to conceal a problem expediently)
verb

iets onder het tapijt vegenwerkwoord

sweepstake (lottery)
noun
[UK: ˈswiːp.steɪk]
[US: ˈswiːp.ˌstek]

loterijsubstantief
{f}

sweet [sweeter, sweetest] (containing a sweetening ingredient)
adjective
[UK: swiːt]
[US: ˈswiːt]

gezoetbijvoeglijk naamwoord

sweet [sweeter, sweetest] (having a pleasant taste)
adjective
[UK: swiːt]
[US: ˈswiːt]

zoetbijvoeglijk naamwoord

sweet [sweeter, sweetest] (having a pleasing disposition)
adjective
[UK: swiːt]
[US: ˈswiːt]

liefbijvoeglijk naamwoord

schattigbijvoeglijk naamwoord

vriendelijkbijvoeglijk naamwoord

sweet [sweets] (sugary confection)
noun
[UK: swiːt]
[US: ˈswiːt]

snoepsubstantief
{m} {n}

snoepjesubstantief
{n}

sweet-and-sour (between sweet and sour taste)
adjective
[UK: swiːt ənd ˈsaʊə(r)]
[US: ˈswiːt ænd ˈsaʊər]

zoetzuurbijvoeglijk naamwoord

sweet corn (corn suitable for eating by humans)
noun
[UK: swiːt kɔːn]
[US: ˈswiːt ˈkɔːrn]

suikermaissubstantief

sweet dreams phrase

slaap zachtphrase

sweet pea [sweet peas] (flowering plant)
noun
[UK: ˈswiːt.piː]
[US: ˈswiːt.piː]

pronkerwtsubstantief
{f}

reukerwtsubstantief
{f}

welriekende lathyrussubstantief
{m}

sweet potato [sweet potatoes] (tuber)
noun
[UK: swiːt pə.ˈteɪ.təʊ]
[US: ˈswiːt pə.ˈteɪˌto.ʊ]

bataatsubstantief

sweet potato [sweet potatoes] (vine)
noun
[UK: swiːt pə.ˈteɪ.təʊ]
[US: ˈswiːt pə.ˈteɪˌto.ʊ]

zoete aardappelsubstantief
{m}

sweet spot (place which is optimum for a certain action to occur)
noun

optimale pleksubstantief
{f}

sweet tooth (a liking for foods that are sweet; a weakness for sweets)
noun

voorliefde voor zoetsubstantief
{f}

sweet tooth (someone with a liking for sweet foods)
noun

liefhebber van zoetsubstantief
{m} {f}

zoetekauwsubstantief
{m}

sweet woodruff (Asperula odorata)
noun
[UK: swiːt ˈwʊ.drəf]
[US: ˈswiːt ˈwʊ.drəf]

lievevrouwebedstrosubstantief
{n}

sweetbread [sweetbreads] (pancreas or thymus gland of an animal as food)
noun
[UK: ˈswiːt.bred]
[US: ˈswiːt.bred]

zwezeriksubstantief
{m}

sweeten [sweetened, sweetening, sweetens] (to make sweet to the taste)
verb
[UK: ˈswiːt.n̩]
[US: ˈswiːt.n̩]

zoetenwerkwoord

sweetener [sweeteners] (food additive)
noun
[UK: ˈswiːt.nə(r)]
[US: ˈswiː.tə.nər]

zoetstofsubstantief

sweetie (type of fruit)
noun
[UK: ˈswiː.ti]
[US: ˈswiː.ti]

sweetiesubstantief

sweetmeat [sweetmeats] (sweet delicacy)
noun
[UK: ˈswiːt.miːt]
[US: ˈswiːt.miːt]

suikerwarensubstantief
{Pl}

zoetigheidsubstantief

sweetness [sweetnesses] (condition of being sweet or sugary)
noun
[UK: ˈswiːt.nəs]
[US: ˈswiːt.nəs]

zoetheidsubstantief
{f}

sweets (confectionery, candy)
noun
[UK: swiːts]
[US: ˈswiːts]

snoepsubstantief

snoepgoedsubstantief

sweetshop (shop selling predominantly confectionery)
noun

snoepwinkelsubstantief
{m}

tail between one's legs (defeated; in a cowardly or miserable manner)
adverb

de staart tussen de benenbijwoord

tumbleweed [tumbleweeds] (plant which breaks loose and is driven by the wind)
noun
[UK: ˈtʌmbl.wiːd]
[US: ˈtʌmbl.wiːd]

stepperollersubstantief
{m}

1234