Engels-Nederlands woordenboek »

ugh betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
ugh (to express disgust)
interjection
[UK: ɜː]
[US: ˈəɡ]

bahinterjection

alpine chough (Pyrrhocorax graculus)
noun
[UK: ˈæl.paɪn tʃʌf]
[US: ˈæl.ˌpaɪn tʃʌf]

alpenkauwsubstantief
{m}

although (but)
conjunction
[UK: ɔːl.ˈðəʊ]
[US: ˌɒlˈðo.ʊ]

maarvoegwoord

although (in spite of the fact that)
conjunction
[UK: ɔːl.ˈðəʊ]
[US: ˌɒlˈðo.ʊ]

alhoewelvoegwoord

hoewelvoegwoord

ofschoonvoegwoord

as though (as to suggest that)
conjunction
[UK: əz ðəʊ]
[US: ˈæz ˈðoʊ]

alsofvoegwoord

beseech [besought, besought, beseeching, beseeches] (to beg)
verb
[UK: bɪ.ˈsiːtʃ]
[US: bə.ˈsiːtʃ]

bezwerenwerkwoord

biddenwerkwoord

smekenwerkwoord

borough [boroughs] (administrative district)
noun
[UK: ˈbʌ.rə]
[US: ˈbɜːˌro.ʊ]

burchtsubstantief
{f}

deelraadsubstantief

bough [boughs] (firm (and often larger) branch of a tree)
noun
[UK: baʊ]
[US: ˈbaʊ]

taksubstantief
{m}

buy [bought, bought, buying, buys] (to accept as true)
verb
[UK: baɪ]
[US: ˈbaɪ]

slikkenwerkwoord

buy [bought, bought, buying, buys] (to obtain something with money)
verb
[UK: baɪ]
[US: ˈbaɪ]

aankopenwerkwoord

aanschaffenwerkwoord

kopenwerkwoord

breakthrough [breakthroughs] (military advance)
noun
[UK: ˈbreɪk.θruː]
[US: ˈbreɪk.ˌθruː]

doorbraaksubstantief
{c}

bughouse chess (variant of chess)
noun
[UK: ˈbʌɡ.haʊs tʃes]
[US: ˈbʌɡ.ˌhaʊs ˈtʃes]

doorgeefschaaksubstantief
{n}

burst out laughing (suddenly start laughing intensely)
verb
[UK: bɜːst ˈaʊt ˈlɑːf.ɪŋ]
[US: ˈbɝːst ˈaʊt ˈlæf.ɪŋ]

in lachen uitbarstenwerkwoord

catslaughter (killing of cats)
noun

katmoordsubstantief

catch [caught, caught, catching, catches] (to capture or snare)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

vangenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to contract a disease or illness)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

krijgenwerkwoord

oplopenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to perceive and understand)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

begrijpenwerkwoord

snappenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to reach in time to leave)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

halenwerkwoord

catch [caught, caught, catching, catches] (to seize an opportunity)
verb
[UK: kætʃ]
[US: ˈkætʃ]

grijpenwerkwoord

cough [coughs] (expulsion of air from the lungs)
noun
[UK: kɒf]
[US: ˈkɑːf]

hoestsubstantief
{m}

kuchsubstantief
{m}

cough [coughed, coughing, coughs] (push air from the lungs)
verb
[UK: kɒf]
[US: ˈkɑːf]

hoestenwerkwoord

kuchenwerkwoord

daughter [daughters] (female offspring)
noun
[UK: ˈdɔː.tə(r)]
[US: ˈdɒ.tər]

dochtersubstantief
{f}

daughter company noun

dochterondernemingsubstantief
{f}

daughter-in-law [daughters-in-law] (wife of one's child)
noun
[UK: ˈdɔː.tə.rɪn.ˌlɔː]
[US: ˈdɔːr.tə.rɪn.ˌlɔːr]

schoondochtersubstantief
{f}

daughter language (language which genetically descends from earlier, parent language)
noun

dochtertaalsubstantief

daughterly (of or charasteristic of daughters)
adjective
[UK: ˈdɔː.tə.li]
[US: ˈdɔːr.tə.li]

dochterlijkbijvoeglijk naamwoord

deerslaughter (killing of deer)
noun

hertmoordsubstantief

distraught (deeply hurt, saddened, or worried)
adjective
[UK: dɪ.ˈstrɔːt]
[US: ˌdɪ.ˈstrɒt]

verstoordbijvoeglijk naamwoord

vertwijfeldbijvoeglijk naamwoord

12

Zoek geschiedenis