Engels-Nederlands woordenboek »

thing betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
froth [frothed, frothing, froths] (To bubble)
verb
[UK: frɒθ]
[US: ˈfrɒθ]

bubbelenwerkwoord

froth [frothed, frothing, froths] (To create froth)
verb
[UK: frɒθ]
[US: ˈfrɒθ]

opschuimenwerkwoord

schuimenwerkwoord

get something over with (put behind oneself)
verb

ergens komaf mee makenwerkwoord

good-for-nothing (person of little worth or usefulness)
noun
[UK: ˈɡʊd fə nʌ.θɪŋ]
[US: ˈɡʊd fə nʌ.θɪŋ]

nietsnutsubstantief
{m} {f}

good things come to those who wait (patience is a virtue)
phrase
[UK: ɡʊd ˈθɪŋz kʌm tuː ðəʊz huː weɪt]
[US: ˈɡʊd ˈθɪŋz ˈkəm ˈtuː ðoʊz ˈhuː ˈweɪt]

geduld is een schone zaakphrase

I don't want to buy anything phrase

ik wil niets kopenphrase

Internet of Things (Internet-like structure connecting everyday physical objects)
proper noun

internet der dingeneigennam
{n}

lathe [lathed, lathing, lathes] (to shape with a lathe)
verb
[UK: leɪð]
[US: ˈleɪð]

draaienwerkwoord

living thing (something living)
noun
[UK: ˈlɪv.ɪŋ ˈθɪŋ]
[US: ˈlɪv.ɪŋ ˈθɪŋ]

levend wezensubstantief
{n}

loathing (sense of revulsion, distaste, detestation, extreme hatred or dislike)
noun
[UK: ˈləʊ.ðɪŋ]
[US: ˈloʊ.ðɪŋ]

afkeersubstantief

loathe [loathed, loathing, loathes] (to detest, hate, revile)
verb
[UK: ləʊð]
[US: loʊð]

verafschuwenwerkwoord

locksmithing (art of making and defeating locks)
noun

slotenmakerijsubstantief

nothing [nothings] (a nobody, a person of no consequence)
noun
[UK: ˈnʌ.θɪŋ]
[US: ˈnʌ.θɪŋ]

niemendalsubstantief

nothing (not any thing)
pronoun
[UK: ˈnʌ.θɪŋ]
[US: ˈnʌ.θɪŋ]

nietspronoun

nikspronoun

nothing to write home about (not exceptional)
pronoun
[UK: ˈnʌ.θɪŋ tuː ˈraɪt həʊm ə.ˈbaʊt]
[US: ˈnʌ.θɪŋ ˈtuː ˈraɪt hoʊm ə.ˈbaʊt]

niets om over naar huis te schrijvenpronoun

or something (or something like that)
phrase

of zophrase

of zoietsphrase

penny farthing (bicycle)
noun

hoge bisubstantief
{m} {f}

plaything (something intended for playing with)
adjective
[UK: ˈpleɪ.θɪŋ]
[US: ˈpleɪ.ˌθɪŋ]

speeltjebijvoeglijk naamwoord

scythe [scythed, scything, scythes] (to cut with a scythe)
verb
[UK: saɪð]
[US: saɪð]

maaienwerkwoord

seethe [seethed, seething, seethes] (to boil vigorously (intransitive verb))
verb
[UK: siːð]
[US: ˈsiːð]

kokenwerkwoord

ziedenwerkwoord

seethe [seethed, seething, seethes] (to buzz with activity)
verb
[UK: siːð]
[US: ˈsiːð]

bruisen van aktiviteitwerkwoord

seethe [seethed, seething, seethes] (to foam in an agitated manner, as if boiling)
verb
[UK: siːð]
[US: ˈsiːð]

schuimenwerkwoord

sheathe [sheathed, sheathing, sheathes] (to put (something) into a sheath)
verb
[UK: ʃiːð]
[US: ˈʃiːð]

in de schede stekenwerkwoord

terugtrekkenwerkwoord

sleuth [sleuthed, sleuthing, sleuths] (detective)
verb
[UK: sluːθ]
[US: sˈluːθ]

naspeurenwerkwoord

schaduwenwerkwoord

smooth [smoothed, smoothing, smooths] (make smooth)
verb
[UK: smuːð]
[US: ˈsmuːð]

glad makenwerkwoord

gladstrijkenwerkwoord

something (unspecified object)
pronoun
[UK: ˈsʌm.θɪŋ]
[US: ˈsʌm.θɪŋ]

ietspronoun

something else (exceptional, out of the ordinary, unusual)
noun
[UK: ˈsʌm.θɪŋ els]
[US: ˈsʌm.θɪŋ ˈels]

nog 's wat anderssubstantief

something to write home about (something exceptional or noteworthy)
pronoun

iets om over naar huis te schrijvenpronoun

soothing (Freeing from fear or anxiety)
adjective
[UK: ˈsuː.ðɪŋ]
[US: ˈsuː.ðɪŋ]

geruststellendbijvoeglijk naamwoord

soothing (Giving relief)
adjective
[UK: ˈsuː.ðɪŋ]
[US: ˈsuː.ðɪŋ]

verzachtendbijvoeglijk naamwoord

sunbathe [sunbathed, sunbathing, sunbathes] (to expose one's body to the sun)
verb
[UK: ˈsʌn.beɪð]
[US: ˈsʌn.ˌbeð]

zonnebadenwerkwoord

zonnenwerkwoord

sweep something under the rug (to conceal a problem expediently)
verb

iets onder het tapijt vegenwerkwoord

123